Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert

Misdaadklassieker: De Tweede Biecht van Rob Z.

In de Panorama-misdaadklassieker van deze week, bieden we u een verhaal aan van augustus 2014. Het betreft een lange bie...

https://cdn.pijper.io/core/panorama-fallback2.png

In de Panorama-misdaadklassieker van deze week, bieden we u een verhaal aan van augustus 2014. Het betreft een lange biecht van 'carrièrecrimineel' Rob Zegerius. Niet alleen een fascinerend kijkje in het breid van deze intrigerende man, maar ook een mogelijke handreiking aan justitie. Maar bovenal een journalistieke thriller waar je het warm van krijgt...

De tweede biecht van Rob Zegerius: de liquidatie van Boy Smit

 ‘Ik lokte Boy naar de moordplek’

Rob Zegerius zit twintig jaar vast voor oplichting, brandstichting, een aanslag en een poging tot liquidatie. Misdaadverslaggever Bas van Hout sprak dagen met hem en leerde zijn criminele denkwijze door en door kennen. Deel twee van Zegerius’ biecht, waarin hij een moord bekent en vertelt hoe hij betrokken was bij de nog onopgeloste liquidatie van Boy Smit.  

Tekst Bas van Hout mmv Vico Olling 

Het Amsterdamse Flevopark is in de nacht van de 22ste juni 1997 bijna volledig uitgestorven. Een oudere man en zijn jonge kompaan zijn in een amicale maar pittige discussie verwikkeld. De mannen zijn al een week of twee op de vlucht voor justitie en politie, die hen - met naam en toenaam - verdenkt van een keiharde afrekening in Amsterdam, bij de Schellingwoudebrug. De discussie die ze hebben gaat erover dat de jongen zichzelf wil aangeven bij de politie. Hij verzekert dat hij nooit zal praten over de rol van de oudere man in de afrekening. Maar de jongeman ziet geen andere weg dan zijn verantwoording nemen. Hij is moe van het vluchten en onderduiken, het geld is op en zijn vertrouwen in een goede afloop is weg. De jongen gaat volledig op in zijn betoog en is zich niet bewust van zijn omgeving.

De twee lopen onder leiding van de oudere man doelgericht naar een plek in het park. De jongere man gaat zo op in het gesprek dat hij een drietal verdekt opgestelde figuren niet opmerkt. Over minder dan een minuut zal hij dood zijn, aan flarden geschoten door een kogelregen.

De plek waar ze naar toe lopen is eerder op de avond via een ‘veilige’ mobiele telefoon doorgegeven aan de oudere man. Die man heet Rob Zegerius, hij is ‘crimineel ondernemer’ van beroep en de mentor van de jongen, zijn criminele protegé Boy Smit. Rob weet dat er iets vervelends gaat gebeuren met Boy, maar hij weet niet precies wat, zo bekent hij ruim zeventien jaar later aan Panorama. Het zal een openhartige bekentenis blijken over een onopgeloste moord. Een bekentenis die grote gevolgen kan hebben voor een aantal betrokkenen.

De perfecte hinderlaag

“Hé Boy,” roept een zachte, vriendelijke stem met een Brabants accent vanuit het duister. De stem komt voor Boy van achteren. Boy, die de stem vaag herkent, draait zijn hoofd in de richting van de stem. Dat is precies de reactie die de man in het duister nodig heeft. Om er zeker van zijn dat de jongeman op het donkere pad zijn doelwit is. Het laatste wat de jongen ziet is dat de man een pistool met een geluiddemper op hem richt. Het laatste wat hij hoort is het mechanisme van de slede die over de loop heen schuift, metaal op metaal, gevolgd door een gedempte knal, die wel wat wegheeft van een ploffend opgeblazen boterhamzakje.

Zijn hersenen hebben amper tijd om het te registreren. Het gaat te snel. Dit is een perfect geënsceneerde hinderlaag. De oudere man, een vriend, die de jongen heeft gelokt en een bevriende koelbloedige killer die het vakkundig afmaakt.

Maar het is nog niet voorbij: terwijl het lichaam van Boy Smit rechtstandig naar de grond zakt als een lappenpop, volgt nog een serie repeterende ploffen. Met een gesmoorde kreet stoot Boy zijn laatste adem uit. Voordat hij de grond raakt is het licht bij Boy gedoofd.

Na een paar passen staat de schutter, die zich ondanks zijn corpulente postuur razendsnel beweegt, over het lichaam gebogen dat op het grind ligt. Alsof het nog niet genoeg is, lost de dader van dichtbij nog een aantal contactschoten op het hoofd van de levenloze Boy. Bloed, botsplinters en hersenmassa vliegen in het rond, tot op de broekspijpen van de dader. De eerste serie schoten was ‘al dodelijk op zich’, zou later blijken uit het verslag van de patholoog-anatoom.

“Ik was niet in staat om te reageren. Mijn hersenen stonden in een freeze-modus,” biecht de beruchte carrièrecrimineel Rob Zegerius op tegen Panorama. Aanvankelijk wilde hij helemaal niet in detail treden over deze moordzaak, hij noemde geen namen van daders of omstandigheden. Maar beetje bij beetje kwam er meer informatie los over deze cold case waarin justitie nog steeds zeer geïnteresseerd is. Vooral vanwege de meedogenloze bruutheid en de overkill die erbij gebruikt is. Deze daders moeten voor lange tijd weg vindt justitie. En Rob is het daar helemaal mee eens. Dat is onderdeel van het masterplan. Hij ziet zijn biecht, deze publicatie, als een stok achter de deur voor hem om met justitie over zijn straf in het beruchte Yellowstone-vonnis te onderhandelen.

Zegerius: “Ik stond erbij en ik keek ernaar. Net of ik een out-of-body-experience had. Ik was er kapot van, maar ik kon niet anders dan meedansen met de daders. Anders was ik er zelf ook aangegaan. Zij waren op dat moment veel machtiger dan ik en bepaalden hoe het spel gespeeld diende te worden.”

We ontmoeten elkaar in de bezoekersruimte van de Penitentiaire Inrichting Almere Binnen, waar hij in afwachting van zijn hoger beroep gedetineerd zit voor een andere zaak, het beruchte Yellowstone-proces, waarin Zegerius tot twintig jaar gevangenisstraf werd veroordeeld wegens (brand)bomaanslagen, afpersing, oplichting en een liquidatiepoging. Volgens zijn mededaders was Zegerius het criminele brein van de groep, de rest waren slechts uitvoerders, die veelal onder druk en dreiging zeer ernstige delicten uitvoerden in zijn opdracht. Zegerius zag dat heel anders. Iedereen was zijn eigen baas. Iedereen had een stem en een veto in de misdaadgroep en droeg eigen criminele voorstellen aan. Zegerius was ‘slechts baas onder gelijken’.

Een geweldige uitspraak, dat moest je hem nageven. Hij is een kunstenaar met woorden, maar of die woorden stand zullen houden in hoger beroep is nog maar de vraag. Zegerius gaat open kaart spelen over Yellowstone en tal van andere ernstige delicten, waaronder deze moord op Boy Smit. Op die manier verwacht hij een aanzienlijke strafkorting in de wacht te slepen. Bij voorkeur als kroongetuige. Of dit enige kans van slagen heeft, is maar zeer de vraag. Zegerius heeft te horen gekregen dat zijn voorstel om opgenomen te worden in het Team Getuigenbescherming (TGB) is afgewezen.

Een psychopatische lobbes

Hij praat in Almere Binnen over Boy Smit. Zegerius had zichzelf door de jaren heen opgeworpen als de ‘pleegvader’ van Boy, die als tiener dakloos op straat rondzwierf en in opengebroken auto’s sliep. Totdat Rob hem in huis haalde. Hij en zijn gezin ‘hielden oprecht van die jongen’. Zegerius noemde Boy Smit zelfs zijn ‘zoon en beste vriend’, maar lokte hem op die zwoele zomeravond - ‘onbedoeld’- naar zijn dood.

Al hád hij kunnen reageren, al hád hij aanstalten kunnen maken voor een tegenaanval, dan had Rob het zelf ook niet kunnen navertellen. De schutter was volgens Rob een koelbloedige psychopatische moordenaar, maar ook een sympathieke vent, een aimabele lobbes. Rob had altijd goed met hem op kunnen schieten. Een tijdlang waren ze van-hetzelfde-laken-een-pak, van dezelfde kleur, al beschouwde Rob zichzelf niet als een psychopaat. Hij had codes en zou nooit zomaar iemand doodschieten. Ja, hij had vaak op mensen geschoten, maar altijd ‘uit zelfverdediging’. Vaak omdat hij zelf beschoten werd.

Zijn criminele maat – een kamper van formaat - werd volgens Zegerius in het milieu verantwoordelijk gehouden voor veel zware delicten in de drugsscene. Voor moord, marteling en geweld draaiden de kampers hun hand niet om. En Rob meende dat hij het kon weten: hij maakte immers jarenlang deel uit van de harde kern van deze groep, verdiende miljoenen met mét en vóór hen. De broer van de dader was zelfs nog ‘een gradatie meedogenlozer’, was Robs absolute overtuiging. Volgens hem behoorden zij tot de gewelddadigste criminelen van Nederland. Rob, zelf een gevreesde en weinig empatische criminele grootheid, ging in elk geval een straatje om voor ‘de kampers uit het Zuiden’. Het was de enige club waar hij écht bang voor was als het om geweld ging.

Achteraf gezien vond hij het logisch dat ze hem hadden laten leven. Híj was immers degene die partners was met de dadergroep en daarbij nog grote belangen had uitstaan, Boy was een ‘opofferbare’ factor' geweest in het grotere geheel. Zo had Zegerius het aan zichzelf verkocht. Zo pragmatisch was Rob nu eenmaal: gedane zaken namen geen keer.

Criminele loyaliteit was het enige wat telde. Ondertussen verdienden ze geld samen, bakken geld. Dat zouden Zegerius en de kampers nog ruim vijftien jaar na de moord op Boy Smit blijven doen.

Maar Rob Zegerius zat hoe dan ook in een lastige spagaat. Hij was immers degene geweest die Boy bewust naar deze hinderlaag had gelokt en hij was het die van de kampers afhankelijk was voor zijn veiligheid. Maar hij was zich terdege bewust van het meedogenloze geweld dat de kampers uitoefenden tegen diegenen die hun belangen in de weg stonden. Dat zou Zegerius altijd in zijn achterhoofd meewegen bij elke stap die hij maakte met de kampers. Hij zou altijd over zijn schouder moeten kijken.

Zegerius was kwetsbaar, chantabel én hij was de meest plausibele, zo niet enige verdachte in beide moordzaken. Hij had het grootste motief en het kleinste alibi. Dat had te maken met die eerder genoemde moord bij de Amsterdamse Schellingwoudebrug, een paar weken eerder dan die in het Flevopark. De identiteit van de schutter - Rob Zegerius - en de betrokkenheid van de kampers bij deze uit de hand gelopen ripdeal zou gewaarborgd blijven nu Boy dood was. Kortom, Rob Zegerius had aantoonbaar het meeste belang bij een dode Boy, én dientengevolge – volgens eigen zeggen - ‘een voortschrijdende kongsi met de kampers’.

Altijd een revolver bij zich

De moord bij de Schellingwoudebrug, twee weken voor de nacht in het Amsterdamse Flevopark. Zegerius vertelt dat hij en Boy Smit bij de Schellingwoudebrug terechtgekomen waren voor een obscure drugstransactie. Ze hadden daar een afspraak voor de overdracht van zo’n 6 kilo cocaïne. Het verhaal was bedoeld als lokkertje voor ‘de kopers’, een Afrikaans stel dat ‘te goeder trouw’ in deze transactie was gestapt en geld had meegebracht. De droomslachtoffers voor Rob, Boy en de kampers, die op de achtergrond meedeelden in de winst, volgens Rob. “Oké, nog eentje dan,” had Rob Zegerius zichzelf overgehaald. Want hij wilde eigenlijk stoppen met rippen, maar dit was gevonden geld. Dat laat je niet liggen. Kampers en criminele partners uit het zuiden van Nederland – de latere (vermeende) moordenaars van Boy - hadden de wapens geleverd en deelden mee in de winst van drie ton.

Boy Smit bestuurde de auto, zijn eigen BMW. De afnemer van de drugs was een Afrikaan van Ghanese afkomst, genaamd Kwakhu-Duah. Hij zat voorin op de passagiersstoel. Zegerius zat achterin samen met de donker getinte zakenpartner van Duah, een aantrekkelijke Ghanese vrouw van in de 30.

De diepzwarte Afrikaanse drugsimporteur ‘eiste’ onderweg dat hij de drugs op echtheid kon controleren. Maar er waren helemaal geen drugs. Dus moest Rob te elfder ure een geschikte plek zien te vinden waar hij het geld kon afpakken - desnoods ‘met gepast geweld’. De wagen werd op aanwijzing van Rob vlak bij de Schellingwoudebrug naar de kant gedirigeerd. Hij kende deze buurt goed omdat hij in Amsterdam-Oost was opgegroeid.

“In tegenstelling tot in het Flevopark was ik die avond bij de Schellingwoudebrug wél gewapend,” herinnert Rob Zegerius zich. “Ik had altijd een revolver bij me, nooit een pistool. Een revolver doet het altijd, hapert nooit. Bovendien was ik een meester in het gebruik van een revolver. Ik hield er rekening mee dat ik enige overredingskracht nodig zou hebben om ze het geld ‘vrijwillig’ af te laten geven.”

De ‘pleegzoon’ van Rob zou volgens afspraak uit de auto stappen om de transactie rond te maken. Boy zou meteen na het checken van het geld zijn wapen trekken en dat op het hoofd van de Afrikaanse man zetten. Rob: “Ik zou daarna uitstappen om op de Afrikaanse vrouw te letten en hun met enige overredingskracht vriendelijk, doch dringend (vuurwapen) verzoeken hun geld vrijwillig aan ons over te dragen. Daarna zou ik ze verzoeken met de benenwagen naar huis te gaan.”

Op papier was het een goed plan, simpel, de uitvoering was een formaliteit. Maar de praktische uitvoering zou een hoog Snatch-gehalte hebben. Boy stapte uit en liep op Kwakhu-Duah af. Die keek argwanend naar Boy, toen weer naar Rob. Rob zei met enige overredingskracht: “Mijn vriend kijkt even of alles in orde is, oké?! Of het geld klopt!”

Kwakhu-Duah gaf aan dat het oké was. Intussen wachtte Rob op akkoord van Boy, of hun geld in orde was. “Het is oké Rob,” riep Boy enthousiast. Dat was voor Rob het sein om in actie te komen. Hij riep dat Boy de auto in moest en wilde wegrijden, maar zover kwam het niet. Duah had Boy intussen beetgepakt aan zijn been.

Rob: “Er ontstond een worsteling. Boy probeerde zijn wapen te trekken. Die Afrikaan raakte in paniek en begreep inmiddels dat het om een ordinaire roofoverval ging. Hij sprong boven op Boy, die nog steeds probeerde zijn wapen af te vuren. Maar de sukkel had het wapen niet doorgeladen, waardoor de fysiek sterkere Afrikaan het pistool van hem kon afpakken en de rollen wist om te draaien.”

Rob was intussen snel uitgestapt en naar de achterkant van de auto gelopen met een ‘Afrikaanse tijger’ in zijn nek die zijn ogen eruit probeerde te klauwen. Met ‘gepast geweld’ stelde hij haar op non-actief, vervolgens haalde hij zijn eigen pistool – de .22 - uit de kofferbak. Duah was ondertussen geswitcht van slachtoffer naar aanvaller en deed een poging om het pistool, een 9mm semi-automaat, door te laden. Toen dat lukte, richtte hij het wapen op Boy. Maar voordat Duah de trekker kon overhalen, verbrak een serie schoten de stilte.

Aangifte na bordeelbezoek

“Ik vuurde een keer in de lucht,” zegt Zegerius. “Daarna draaide Kwakhu zich om en vuurde een salvo op mij af. Hij schoot rakelings langs mijn hoofd. Ik voelde de wind van de kogels langs mijn huid en door mijn haar vliegen. Ik zag dat Duah het wapen wilde doorladen. Ik schoot uit een reflex terug, raakte hem een keer of vier, vijf, denk ik. Maar dát bleek achteraf pas. Ik heb in een reactie teruggeschoten en kennelijk iets zuiverder dan Kwakhu-Duah. Hij dook weg, is toen nog zelfs weggerend met die vrouw erbij.” Het kleine kaliber had voorkomen dat Duah op slag dood was geweest, maar hij was al dodelijk getroffen. Door de adrenaline kon hij nog wegkomen.

Zegerius: “Omdat hij weggerend was en ik niet wist waar hij gebleven was, dacht ik dat ik gemist had. Dus voor ons was er nog steeds een dreiging. Hij was gewapend met het pistool van Boy. Het is nooit mijn bedoeling geweest om iemand dood te schieten. Het was alleen maar de bedoeling om zijn geld af te pakken. Hij wilde het wapen doorladen en op Boy vuren. Dat moest ik voorkomen.”

Zegerius rende om de auto heen, pakte de wezenloze Boy bij zijn arm en schreeuwde dat ze weg moesten. “Vluchten met de BMW bleek geen optie, het contactslot van de auto was leeg, de sleutels verdwenen. Maar er was nog een ander probleem: de auto stond op Boys naam.” Er zat niets ander op dan dat het duo zich via de Schellingwoudebrug uit de voeten zou maken: het IJ over, richting Amsterdam-Oost, naar het Flevopark.

Terwijl ze vluchtten bedacht Rob dat ze de volgende dag aangifte moesten doen wegens diefstal van hun auto. Ze zouden verklaren dat ze de hele nacht in een bordeel hadden doorgebracht en dat bij terugkomst hun auto gestolen bleek.

De volgende dag, 6 juni 1997, werd het lichaam van Kwakhu-Duah beneden aan een talud langs de Schellingwoudebrug gevonden. Hij was door meerdere kogels - kaliber .22 - geraakt. Zijn vrouwelijke partner gaf een gedetailleerde beschrijving van de overvallers. Ze verklaarde bij de recherche dat de gevonden BMW van een van de daders was geweest, een jonge vent van voor in de 20. De politie was er snel achter dat deze auto eigendom was van ene Boy Smit en liet haar foto’s zien van Smit. Zij bevestigde dat hij een van de overvallers was geweest. Er was niet veel recherchewerk voor nodig om erachter te komen dat de vaste associé van Smit de in het milieu beruchte ripper/crimeboss Rob Zegerius was.

De moord werd landelijk nieuws. Diezelfde dag ging er via de telex een landelijk opsporingsbevel uit naar de twee mannen die verantwoordelijk werden gehouden voor de moord.

Het debacle bij de Schellingwoudebrug en de dood van Kwakhu-Duah zouden in elk geval de opmaat worden voor de volgende liquidatie: die van Boy Smit, een moord die bijna twee decennia lang een cold case zou blijven.

‘Tinus Q. haalde de trekker over’

Zegerius: “We vonden onderdak bij een vriend in Amsterdam-Oost. We hadden hem niets verteld, maar hij kwam na het boodschappen doen in paniek thuis: Bij de Schellingwoudebrug staat het zwart van de politie, ik denk dat er iets heel erg mis is daar.”

Boy was niet meer aanspreekbaar: “Die zag alleen maar doemscenario’s.” Rob nam hem apart en probeerde hem op te beuren. “Ik zei dat ik alleen maar in de lucht had geschoten. Anders zou hij toch nooit meer zo hard hebben kunnen lopen?” Voor de zekerheid deed Zegerius maar geen aangifte van diefstal van de BMW. Vanuit een telefooncel belde Boy zijn vriendin: “Als er meer aan de hand was, zou zij het inmiddels wel moeten weten. Er was toen nog geen politie aan de deur geweest. Maar die avond bracht AT5 het nieuws dat er een lijk van een zwarte man was gevonden in een BMW die naast de Schellingwoudebrug stond. Het lijk lag zo’n 50 meter van de auto, vlak naast de waterkant.”

Zegerius plofte zowat uit elkaar. De komende twee weken zouden ze zich op tal van locaties schuilhouden voor de politie. Boy en Rob waren vanaf die 7de juni 1997 opgejaagd wild. Ze hadden voor 1000 gulden tijdelijk onderdak gevonden in een garagebox van een Marokkaanse tiener die ze op straat waren tegengekomen en om hulp hadden gevraagd. Overigens: die tiener heette Redouan Boutaka, bracht ze eten en drinken en zou jaren later zelf - als berucht crimineel - tijdens een vuurgevecht geliquideerd worden.

Boy besloot om naar zijn vriendin in Lelystad te gaan. Rob dook onder bij zijn criminele ‘zakenrelaties’ van het woonwagenkamp in Cuijk. Zij stonden te boek als grote wapenhandelaren en waren indirect betrokken geraakt bij de dood van Kwakhu-Duah omdat zij de wapens hadden geleverd.

“Het was een hectische tijd. De hele kamperfamilie was bereid mij een alibi te verschaffen voor de avond van de moord als het nodig was. Ik had hun de opbrengst van de ‘Afrikaanse ripdeal’ gegeven voor het geval ik in de gevangenis terecht zou komen. Zij zouden dan geld in porties naar mij overmaken op de bajesrekening. En ondertussen deden we nog wel gewoon zaken met elkaar.”

Het is in een van onze eerste gesprekken over de familie van ‘reizigers’ en hun betrokkenheid bij zware misdrijven dat het gebeurt. Rob had het al vaker gehad over de gewelddadigste criminele groep van Nederland. Maar tot dan toe houdt Zegerius zich op de vlakte en noemt hij geen namen van betrokkenen. Dat is zijn troef in de onderhandelingen met justitie, geeft hij aan. En dan, na enig doorvragen en een paar gesprekken verder, verspreekt Zegerius zich als hij zegt: “Ik was verbijsterd toen Tinus Q. de trekker overhaalde, ehhh, de schutter de trekker overhaalde. Enne, of het Tinus nu wel of niet was die de trekker heeft overgehaald, daar laat ik me niet over uit. In elk geval is het door iemand gedaan van wie ik het niet had verwacht.”

Waarom was Boy een gevaar voor de familie Q. en jij niet? Jij wist net zoveel en misschien wel meer dan Boy.

Zegerius: “Op het moment dat Boy en ik op de vlucht waren en ondergedoken zaten flipte Boy compleet en ik niet. Boy had gezegd dat het hem geen flikker uitmaakte of hij gearresteerd werd of niet. Hij was ervan overtuigd dat hij niemand zou verraden, ook niet onder druk. Maar Tinus lag daar ernstig wakker van. De wapens waarmee de Ghanees was doodgeschoten waren door hem geleverd. Ik was niet in staat om een veto uit te spreken over het doodvonnis van Boy, want dan was ik er zelf ook aangegaan. Maar begrijp me niet verkeerd, ik wist van tevoren níet dat hij geliquideerd ging worden hoor!”

Maar hij was wel je aangenomen zoon, je protegé, een soort zakelijk vlees en bloed, een jongen die jij zelf – crimineel - had opgevoed. Hoe kon je daarmee leven?

Zegerius: “Daar heb je wel gelijk in, maar je moet het wel zien in de wereld waarin wij leven. Ik begrijp het heel goed vanuit de positie van de moordenaars dat zij een garantie wilden dat Boy zijn mond zou houden. Dat is zakelijk, niets persoonlijks. Die gasten nemen geen risico’s als het gaat om hun veiligheid of belangen. Kijk, als Boy was gaan praten, dan was er een groot probleem geweest. Tinus was daar als de dood voor. Dan was zo’n beetje iedereen uit onze kennissenkring omgevallen. Ik zou niet de hoofdverdachte zijn geweest, maar waarschijnlijk Tinus. Van mij wist hij wel zeker dat ik mijn mond zou houden. Maar van Boy wist hij zeker dat hij het niet zou doen. Dus ik begrijp hun beweegredenen wel om actie te ondernemen tegen Boy. Dat moet je niet persoonlijk nemen, dat is zakelijk.”

Houdt Zegerius iets achter? Hij was getuige van de moord op Boy in het Flevopark. Waarom zouden ze hem laten leven terwijl híj de kampers twintig jaar kon bezorgen voor een koelbloedige en geplande liquidatie? Dat doen ze toch alleen als Zegerius ook op de hoogte was van het lot dat Boy te wachten stond? Als Panorama dat een aantal keren oppert, laat Rob Zegerius op een gegeven moment al zijn reserves over de dader en de dadergroep varen. Hij zegt: “Het was gewoon een ordinaire centenkwestie. Die kampers doen alles voor geld. Ik was een grote moneymaker voor de familie Q. We verdienden miljoenen aan en met elkaar: drugs, sigaretten, vrachtwagens vol met vuurwerk, wapens, ripdeals, AT-uniformen, brandstichting, verzekeringsfraude, overvallen, afpersing, bedreiging, geweldpleging. Het maakte ons allemaal niet uit, als er maar geld mee te verdienen was. Een oneindige hoeveelheid belangen en handel. Boy was daar volledig van op de hoogte en was daarmee een bedreiging voor de groep.”

Het moordwapen gedumpt

“Tinus en ik waren echte vrienden,” gaat Zegerius verder. “Zijn broer Frans is er pas veel later bijgekomen. Frans was ook niet bij de moord op Boy betrokken. Die zat toen in de gevangenis. Die weet ook niet precies wat er is gebeurd. Aardig detail is dat Frans op een gegeven moment ook geliquideerd moest worden omdat hij de boel in een andere zaak had belazerd. Daar had zijn broer de hand in. Uiteindelijk is geld heilig voor ze en familie ondergeschikt. Maar Tinus, zijn moeder, zijn zuster, zijn vrouw, zijn zwager, zijn andere zuster, en zijn neefje en nog een vriend zijn er allemaal bij betrokken.”

Maar dat maakt jou nog steeds niet minder medeplichtig aan de moord op Boy Smit.

“Ik heb heel goede argumenten waarom dat niet zo is. Ik had Boy in die veertien dagen voor zijn dood makkelijk dood kunnen laten schieten, of nog eenvoudiger, zelf dood kunnen schieten. Ik had er dan volledig mee weg kunnen komen. Bovendien, waarom zou ik deze zaak oprakelen als ik mezelf daar alleen maar mee belast. Ik ben destijds vrijgesproken van de moord op Boy, dus feitelijk is deze zaak voor mij afgedaan.

Waarom zou ik dan ook zijn leven hebben gered bij de Schellingwoudebrug? Als ik Boy daar ter plekke had doodgeschoten, waren er geen getuigen meer geweest en was het Boys probleem geweest én gebleven. Dan zouden ze hem verantwoordelijk hebben gehouden voor Kwakhu’s dood. Nee, ik heb er toen voor gekozen om Boys leven te redden omdat ik om die jongen gaf alsof het mijn eigen zoon was. Ik heb echt verdriet gehad van zijn dood. ”

Was die aanslag op Boy vanuit een hinderlaag of zag je die persoon in kwestie aankomen?

“Ik wist dat die persoon in kwestie daar zou zijn om ‘een pittig gesprek’ met Boy te hebben. Om hem te bedreigen, in het uiterste geval misschien een paar tikken te verkopen om de argumenten (‘Bek houden tegen de politie’) kracht bij te zetten. Ja, het was een hinderlaag, dat klopt. Ik wist dat hij op een bepaald moment ergens verdekt opgesteld zou staan wachten. En dat hij onverwacht tevoorschijn zou komen. En dat hij zich bekend zou maken door Boys naam te roepen. En ineens: plop, een schot met geluiddemper. Het enige wat ik op dat moment dacht was dat ik er ook aan zou gaan. Zeker tien seconden heb ik dat gedacht. Maar hij schoot zijn magazijn leeg op Boy, totdat de slede vastliep en hij geen nieuw magazijn pakte. Dus ik wist toen dat ik het zou overleven.

De schutter nam me bij mijn arm. Wegwezen hier, riep hij. Ik was echt van de kaart. Ik had van de persoon in kwestie, déze persoon in kwestie niet verwacht dat hij zoiets, zóiets koelbloedigs zou kunnen doen. Ik heb nog nooit iemand in koele bloeden opgeruimd. Nooit! Daar zie ik ook helemaal niets in. Ik heb wel iemand een keer zijn benen gebroken. Maar iemand opruimen? Nee. Vervolgens zijn we weggegaan uit het Flevopark.

Vlak voordat we bij het kamp-Cuijk aankwamen, zijn we even gestopt. Daar hebben we het moordwapen gedumpt. Ik weet nog precies waar en kan het na al die jaren zo aanwijzen (exacte locatie bekend bij Panorama, red.). Ik heb een fotografisch geheugen. Op dat wapen zit waarschijnlijk nog dna. Dat bewijs is mijn wisselgeld.

Op het kamp heb ik daarna een tijdlang ondergedoken gezeten. De moeder van Tinus Q. nam meteen het voortouw. Alsof ze volledig op de hoogte was: Na vanavond praten we er nooit meer over. Is dat duidelijk! Geloof me, dat was geen verzoek. Zij was allesweter, wist gewoon dat wij betrokken waren bij die moord en maakte duidelijk dat we onze bek moesten houden. Scenario’s, alibi’s waren bedacht en voorgekookt: wie, wat en hoe, iedereen zou verklaren, werd besproken. Daar heb ik me vanzelfsprekend in geschikt en daarom ben ik met de moord op Boy, waar ik wel voor ben aangeklaagd indertijd, goed weggekomen. Vrijspraak. De vrouw van Tinus, Tinus zelf, het neefje van Tinus, de zwager van Tinus en een ander zusje van Tinus hebben verklaard bij de politie dat ik de hele avond bij hen thuis ben geweest. Die hebben dat later bij de rechter-commissaris gezworen met hun vingers omhoog, hand op de Bijbel.”

Maar feit blijft dat Boy welbewust door jou in de val is gelokt en dat jij op zijn minst betrokken bent bij het lokken van Boy naar de executieplek, dus op z’n minst medeverantwoordelijk bent, ongeacht wíe uiteindelijk de trekker heeft overgehaald. Jij blijft degene die hem daarnaartoe heeft gebracht en wist dat er iets vervelends ging gebeuren met Boy. Dat wordt je zeker aangerekend. Dus waarom zou je zoiets verklaren? Hoe zie jij het straf verminderende aspect in je zaak?

“Ik verwacht nog steeds een soort deal, misschien gratie. Maar ik wil ook afrekenen. Die zaak met de kampers heeft me emotioneel heel erg zwaar geraakt. In meerdere opzichten, want het heeft mijn relatie met mijn dochter voorgoed verkankerd. Zij wist zogenaamd zeker dat ík Boy had ‘gedaan’, dat ik daarachter zat en ze wil daarom niets meer met mij te maken hebben. Mijn ex-vrouw heeft me daar ook altijd van verdacht. Dat heeft me heel erg gekwetst. Maar ik kon gewoon niet vertellen hoe het wel in elkaar zat. Maar één ding weet ik zeker: als ik had geweten dat Boy zou zijn doodgeschoten, dan had ik hem nooit naar die plek gelokt. Niet in een miljoen jaar, dat staat vast. Maar aan de andere kant was het wel de wereld waar Boy vrijwillig voor had gekozen. Dit zijn de risico’s van het vak. Ik denk nog steeds dat Boy geen gevaar was. Hij zou gewoon zijn straf voor de moord op Kwakhu-Duah genomen hebben, schat ik zo in. Die kampers hebben dat anders ingeschat en hebben op zeker gespeeld: geloven is heilig, zeker weten is beter! Boy wist wat de risico’s van het vak waren: een betonnen of een houten kist. Dat is uiteindelijk ook gebeurd: ik pakte uiteindelijk zeven jaar celstraf, een betonnen kist, Boy kreeg de houten kist.”

DE FAMILIE Q.

‘Rob liegt over die moord op Boy’

In de zomer van 2013 kom ik ze geregeld tegen in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg in Amsterdam. Twee joviale zwaargewichten, de een iets jonger dan de ander. Ze heten Tinus en Frans Q. De broertjes Q. zijn niet de eersten de besten in het milieu. Ze zijn zeer gevreesd in het Zuid-Nederlandse, dat hoor ik van meerdere kanten. Op 10 maart 2014 heb ik een afspraak met hen in het Haarlemse Van der Valk Hotel. Ze hebben geen idee wat ze boven het hoofd hangt. Ik geef aan dat dit gesprek voor publicatie bedoeld is en laat een bommetje vallen: “Zijn jullie je ervan bewust dat Rob Zegerius volledig opening van zaken gaat geven over tal van ernstige misdrijven die hij met anderen en naar eigen zeggen ook met jullie heeft gepleegd? Waaronder de liquidatie op Boy Smit in 1997.” Ik kijk Tinus – de vermeende schutter- strak aan om zijn reactie te peilen. Hij kijkt me oprecht aangeslagen en ontdaan aan.

Frans reageert: “Dit is Rob Zegerius ten voeten uit. Waarheid en verdichtsels liggen heel erg dicht bij elkaar, 95 procent van wat hij zegt is gelogen.”

“Ik schrik hier echt van,” reageert Tinus. Hij lijkt in shock door het ‘broederverraad’. “Ik zweer op mijn vrouw en kind dat dit nooit is gebeurd. Ik had niets tegen die jongen. Wat is het belang? Rob liegt!”

Frans: “Rob is een psychopaat. Hij kent geen schaamte. Hij doet dit uit rancune, hij haat mij, maar dat is wederzijds. Ik zeg hem wat ik van hem denk, en dat is niet veel goeds. Ik heb hem nooit vertrouwd. En dat weet hij.”

Tinus: “Ik vroeg hem op een gegeven moment of het klopte dat Peter R de Vries bij hem op bezoek was. Toen zei hij: Dat klopt, bepaalde mensen gaan voor de bijl, maar niet iedereen. Jij niet als je een goede vriend blijft! Ik heb meer aan je buiten, dan binnen. Wat Rob zo gevaarlijk maakt is zijn geheugen en zijn kennis van details. Hij is erg consistent in zijn verhalen. Maar dit is echt zwaar klote. Ik denk dat het verstandig is als we ons zelf komen aangeven bij justitie. Daarmee voorkomen we dat we midden in de nacht van bed gelicht worden. Met explosieven en veel geweld. Ik leg in elk geval mijn tandenborstel en een schone onderbroek klaar.”

WORDT ROB ZEGERIUS EEN PENTITO?

Rob Zegerius is bereid om uitgebreide verklaringen af te leggen tegen justitie mits hij daar strafkorting voor ontvangt. Voorlopig zit dat er niet in omdat er geen overeenstemming is bereikt met het OM. Sterker nog, de speciaal voor dit doel opgerichte afdeling TGB (Team Getuigenbescherming) heeft kennelijk aangegeven vooralsnog niet veel te zien in samenwerking met Zegerius. Er hebben – volgens goed ingelichte bronnen - in elk geval nog geen serieuze gesprekken in die richting plaatsgevonden.

Dat is volgens Zegerius een gemiste kans. Met de ‘pentito-verklaringen’ van Zegerius zou een groot aantal criminelen achter de deur verdwijnen. Althans, dat is de stellige overtuiging van Zegerius. Neder-, kamper-, Joego-, en drugsmaffia, niemand is veilig voor Zegerius. In ruil voor zijn bekentenissen bij de nationale recherche verwacht Zegerius coulance en aanzienlijke strafvermindering voor zijn daden.

Maar zo simpel lijkt het allemaal niet te liggen. Voor de Yellowstone-zaak, waarin Zegerius tot twintig jaar celstraf werd veroordeeld, is sowieso geen deal meer te maken. Hoogstens zou er in hoger beroep rekening kunnen worden gehouden met zijn meewerkende houding jegens het hof. Hij wil zeer belastende verklaringen afleggen tegen zijn voormalige ‘bendeleden’, onder anderen misdaadjournalist Koen Scharrenberg, NLP-goeroe Emile Ratelband, jurist en voormalig advocaat Edwin T. en zakenman Sander S. en tal van anderen die worden verdacht van zeer ernstige feiten, variërend van bomaanslagen tot (samenzwering tot) liquidatie. Zo’n opstelling in hoger beroep zou voor Zegerius een straf verminderende werking kunnen hebben.

Zegerius: “Twintig jaar of meer ga ik niet opknappen. Dan stap ik eruit. Als het aan justitie ligt ben ik dik in de 70 als ik vrijkom. Dat gaat niet gebeuren als het aan mij ligt.”

Zegerius zegt dat ook de affaire met John van den Heuvel een rol heeft gespeeld bij zijn beslissing om open kaart te spelen in hoger beroep. Tijdens zijn detentie kwam er groot nieuws via De Telegraaf naar buiten dat Zegerius een moordaanslag op de misdaadverslaggever wilde laten plegen. Zegerius zegt hierover: “Onzin! Daardoor heb ik nog beperktere vrijheid gekregen omdat het toch serieus is genomen dat ik hem vanuit de bajes wilde laten liquideren. Ik heb hem en De Telegraaf ook aangeklaagd wegens smaad en laster. Het gevolg van dat artikel is dat ik mijn dochter en kleinkind niet meer kan zien. Kennissen en vrienden hebben alle contact met me verbroken door dat zwetsverhaal. Dat verhaal heeft mij grote schade berokkend. Ook de nabestaanden van Boy, vooral Brenda en haar moeder, willen me niet meer zien. Maar ook mijn dochter en ex-vrouw niet. En dat wil ik rechtzetten...”

Een justitieel medewerker zegt over deze zaak: “De enige tegen wie een zaak zou kunnen worden gemaakt op grond van de bevindingen van Panorama en zijn eventuele verklaringen bij de recherche is Zegerius zelf. Als de anderen ontkennen dat zij iets met deze zaak te maken hebben, en er is verder geen fysiek bewijs, dan wordt een succesvolle vervolging erg onwaarschijnlijk.”

De verwachting is dat het proces tegen de verdachten in de tweede helft van 2014, uiterlijk eerste helft 2015, zal worden vervolgd bij het Amsterdamse gerechtshof.

De advocaat van Zegerius

‘Mijn cliënt wil schoon schip maken’

Donderdag 5 juni 2014 heeft Panorama in Almere een ontmoeting met Rob Zegerius waarbij zijn advocaat mr. Richard van der Weide aanwezig is. Van der Weide is een aimabele man en een gedegen jurist, die alle zeilen bij moet zetten om zijn cliënt, die een ongeleid projectiel kan zijn, op de juridische rails te houden. Rob bepaalt graag zijn eigen regie, is het zelden eens met zijn raadsman en laat dat blijken ook. Van der Weide op zijn beurt geeft duidelijk aan dat hij hier is om zijn belangen te behartigen, maar dat hij wel de regie wil houden. Take it or leave it. Rob takes it.

Van der Weide: “Cliënt is geïrriteerd over de houding van het Openbaar Ministerie en heeft om die reden eerder al besloten met informatie over strafbare feiten naar buiten te treden (middels publicaties in Panorama, red.). Diverse keren is getracht contact te zoeken met het OM, waarbij is aangegeven dat cliënt over relevante informatie beschikte in verband met tot op heden niet opgeloste, ernstige misdrijven. Daarop is geen reactie ontvangen, waarna cliënt zijn verhaal in de pers wilde doen. Onlangs heeft cliënt ook openheid van zaken gegeven in het onderzoek Yellowstone. Cliënt stelt dat hetgeen hij recent in en buiten rechte heeft verklaard de volledige waarheid is, controleerbaar en verifieerbaar. De verdediging zal in het aanhangige hoger beroep de verklaringen zoveel als mogelijk ‘verankeren’ en verwacht hierin in belangrijke mate te slagen. Cliënt stelt niets te verliezen te hebben en wil daarom over de hele linie schoon schip maken. Hij vindt dat zijn rol door het Openbaar Ministerie en de rechtbank ten onrechte veel groter is gemaakt dan die in werkelijkheid was, waardoor hij veel zwaarder is gestraft dan medeverdachten. Nuancering van de mate van betrokkenheid van cliënt en nivellering van de grote verschillen in strafmaat zullen uitgangspunt zijn in hoger beroep.”

Naschrift bij deze her-publicatie. Zegerius zit momenteel een gevangenisstraf van 16 jaar uit voor zijn rol in de Yellowstone-zaak. Daarbovenop is hij ook in hoger beroep veroordeeld tot 4 jaar gevangenistraf voor poging tot inbraak. Er is weinig tot niets gedaan met zijn handreiking.