SPORTCOLUMN: De remedie tegen elke herstdip? Japanners in de Eredivisie
Iedere week schrijven onze Panorama-verslaggevers een column over wat hen opvalt in de sportwereld. Deze week: Japanners.
Micha Jacobs
Ik weet niet of jij last hebt van de verkiezingsuitslag, de algehele staat van de wereld of dat de klok een uur terug is gegaan, maar ik heb de remedie tegen elke herfstdip: kijk eens wat vaker naar Japanners. Het begon een paar weken geleden al met een appje van mijn buurman die op dat moment door Japan reisde. “Oktoberfest in Yokohama!” stuurde hij bij een filmpje waarin een zaal vol laveloze Japanners in Lederhose meezong met een Duits schlagerorkest dat speciaal voor deze gelegenheid was ingevlogen. Alsof de Masai in de binnenlanden van Kenia een feestje geven en alleen maar Hazes zingen, zo surrealistisch en hilarisch vond ik het.
Dat had ik ook met die Japanse sumoworstelaars die voor een toernooi naar de statige Royal Albert Hall in Londen vlogen, het eerste officiële sumotoernooi in de 1500-jarige geschiedenis van de sport dat buiten Japan werd georganiseerd. Spectaculair en bijzonder, dat zeker, maar waar ik vooral van opbloeide waren de toeristenkiekjes die die immense worstelaars in kimono maakten bij de Big Ben, het zebrapad waar The Beatles hun iconische coverfoto van Abbey Road maakten en met beertje Paddington. Alsof Lionel Messi en Cristiano Ronaldo een dagje Volendam doen, een harinkje halen op de Dijk en zich in klederdracht hijsen voor een foto die net zo lang in de etalage van de fotowinkel blijft staan totdat ie geel ziet. Die sumoworstelaars worden in eigen land als goden aanbeden en overal met keizerlijke gratie ontvangen, maar in de anonimiteit van Londen waren het gewoon ontwapenende toeristen die met kinderlijk enthousiasme weer even mens konden zijn. Aanstekelijk en hartverwarmend tegelijk, ik kan niet anders zeggen.
En dan word ik ook al zo vrolijk van dat hoofd van Ayase Ueda, topscorer van Feyenoord en van de eredivisie. Op zijn overbeet zit altijd een glimlach, zeker sinds hij dit seizoen gezelschap heeft van Tsuyoshi Watanabe, de Japanse verdediger van de Rotterdammers. De manier waarop Ueda over ‘Wata’ sprak in een interview met ESPN, was al even zo hartverwarmend. Hij, Watanabe, is als een broer voor Ueda, zei hij. Ze schelen slechts anderhalf jaar (Watanabe is de oudere), maar in het hiërarchische Japan ben je dan toch de grote broer die voor zijn broertje zorgt. Als ze een hapje gaan eten, betaalt Watanabe, altijd. Zelfs het parkeerkaartje neemt hij voor zijn rekening, Ueda hoeft niks te betalen of te doen, alleen maar doelpunten maken. Ouderwetse solidariteit en saamhorigheid, daar word ik dus vrolijk van. Jij?
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F10%2FwfOP26P8Nr2g6S1761762190.jpg)
Edwin Struis
Het is een mooi volk, die Japanners. Je zou bijna vergeten dat ze fout waren in de oorlog. Weet je trouwens dat de eerste Japanner in de eredivisie, Tatsuya Mochizuki, twee jaar in huize Struis heeft gewoond? Begin jaren tachtig werd hij gescout door HFC Haarlem, waarna ze een pleeggezin zochten voor die eenzame jongen, ver verwijderd van sushi en sumo. Mijn ouders, Haarlem-supporters als ze waren, ontfermden zich over hem, waarna ons gezin tijdelijk werd uitgebreid.
Een groot succes werd het niet: zowel binnen de lijnen, Tatsuya kwam maar tot een handjevol invalbeurten en ook in huiselijke kring was het verre van pais en vree. Onze Japanse logé kon maar niet wennen aan de AVG-kookkunsten (Aardappelen, Vlees, Groenten) van mijn moeder, die als toetje vaak griesmeelmap voorschotelde aan onze gast. Geregeld frequenteerde Tatsuya de plaatselijke snackbar wat zijn algehele conditie weer niet ten goede kwam. Kortom: het was een niet al te florissant huwelijk.
Wel kon ik vanwege die lange logeerpartij samen met hem zes weken in Japan verblijven, hoewel al lang geleden nog steeds een onvergetelijke trip. In de shinkansen (de supersnelle trein) van Shizuoka naar Nagoya gereisd, de tempels van Kyoto bezocht, tussen alle bedrijven door samen met Tatsuya trainingen gegeven (en handtekeningen uitgedeeld, ja, ook ik), een paar wedstrijden van het Japans nationaal elftal gezien in het kader van de Japan Cup, veel Hollandse meezingers vertolkt in verschillende karaokebars; het was één groot hoogtepunt.
Daarom kijk ik altijd met iets meer aandacht naar alle Japanners die ons betaald voetbal verrijken. Gedisciplineerd tot op het bot, soms iets te veel, inderdaad gevoelig voor hiërarchie, en als ze dan ook nog gaan scoren, zoals Ueda namens Feyenoord, heb je hele goede zaken gedaan.
Omgekeerd werkt het helaas ook, als ze minder goed in hun vel zitten en de eenzaamheid toeslaat, ook al vanwege het taalprobleem, dan heb je er niet zo gek veel aan. In dat verband denk ik dezer dagen weleens aan Ko Itakura, die nog weinig plezier heeft beleefd aan zijn transfer van Borussia Mönchengladbach naar Ajax, als eerste Japanner in de clubgeschiedenis. Onzekerheid troef, hulpeloos tegen Jong Chelsea, maar buiten de lijnen doet hij er alles aan om zich aan te passen aan de nieuwe omgeving. “Ik heb zelfs een fiets gekocht,” liet hij opgewekt weten. Kijk, daarin herkennen we de echte Japanner. Ko gaat het wel redden, Ajax niet.
- NL Beeld