/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2FwzPRYdbABL8pYv1750599055.png)
“De Telegraaf heeft de helft van wat er in dat artikel staat verzonnen, zoals me dat vaker is overkomen,” zegt ‘Gieltje’, voluit Michiel Roelof van der Wijk, roepnaam Chiel. Zelfs de spelling van de voornaam van de ‘langharige dynamitero’ was verkeerd, en dat zou niet de enige keer zijn. Het deed niets af aan zijn roem.
“Was er ergens een brandkast gekraakt, dan zou ik dat wel weer hebben gedaan. Brandkasten en kluizen heb ik trouwens genoeg gekraakt, te veel om op te noemen. Ik weet niet eens hoeveel precies; het zullen er tegen de 300 zijn geweest, voor ik met pensioen ging.”
Chiel woont tegenwoordig met zijn dwergpincher Coesko alleen in het huis dat hij in het verleden deelde met zijn ex Christel en zijn twee zoons. Achter de woning is een klein betegeld plaatsje, daarachter een houten schuur, waar hij nog steeds een deel van zijn gereedschap bewaart – voor zover dat niet in het museum is beland, of op een expositie over 700 jaar stadsrechten, waar zijn snijbranders behoren tot de twintig objecten die de geschiedenis van Enschede illustreren.

Sinds Christel hem een laptop cadeau deed en wegwijs maakte op het internet, is hij niet alleen bezig met zijn eigen verleden, maar ook met de vuurwerkramp én met de verdwijning van acht goudstaven van een kilo per stuk, huidige waarde in totaal ruim zes ton, die hij ooit uit een brandkast van een juwelier roofde. Bij toeval. Hij was op geld uit, misschien wat juwelen, en schrok zich een ongeluk toen hij de goudbaren in handen kreeg, naast veel contanten, munten en briljanten. Had ook nog geen idee welk bizar verhaal zich zou ontvouwen, en wat het voor hem zou betekenen. Alles was ineens anders.
Geschonken aan de kerk
Hij werd gepakt, de politie nam de buit in beslag, maar de goudstaven zijn sindsdien foetsie, misschien op één exemplaar na, dat door een anonieme gever in 2006 werd geschonken aan de rooms-katholieke Broederenkerk in Deventer. Al is nog steeds niet bekend of het om een deel van de buit gaat. Voor een regionale krant was het destijds ieder geval aanleiding om het verhaal nog eens onder het stof vandaan te halen:
Voormalig brandkastenkraker Chiel van der Wijk heeft er slapeloze nachten van. Is de goudstaaf die nu is opgedoken bij de Broederenkerk in Deventer een van de acht goudstaven die hij in 1979 stal in Ootmarsum en die daarna op mysterieuze wijze verdwenen uit het Almelose politiebureau?
In 1979 zette de toen beruchte brandkastenkraker Van der Wijk een kraak bij een juwelier en antiekzaak in Ootmarsum. Maar hij werd binnen enkele uren gepakt en de buit, onder meer acht goudstaven, in beslag genomen. De staven werden daarna gestolen uit het politiebureau van Almelo. Dit mysterie is tot op de dag van vandaag niet opgelost. Van der Wijk kreeg een lange gevangenisstraf voor een reeks van kraken.

Het bleef aan de Enschedeër knagen dat de goudstaven nooit meer zijn opgedoken. Maar zijn hart ging sneller kloppen toen deze week bekend werd dat de Broederenkerk in Deventer door een ‘gulle gever’ van 75 jaar een goudstaaf cadeau had gekregen. Was dit een van de destijds door hem geroofde goudstaven? ‘Ik tel dingen bij elkaar op: de gever wil niet bekend worden, Almelo ligt dicht bij Deventer... Is hij misschien de heler van de staven en is zijn geweten hem parten gaan spelen?’
Dat zal waarschijnlijk nooit met zekerheid te achterhalen zijn. Voor de armlastige St. Lebuïnusparochie is de gulle gift een welkom geschenk voor de kas van penningmeester A. Jurnink. Die wil de anonimiteit van de gever ook niet doorbreken. Hij stelt dat hij de achtergrond van de gever niet kent. ‘Die hoef ik ook niet te weten.’ De goudstaaf wordt binnenkort bij een bank ‘verzilverd’, om de tekorten van de Deventer kerk aan te vullen.
(Tubantia, 12 januari 2006)

Met Christel is het allemaal goed gekomen. Ze woont niet meer in Enschede, de stad waar ze net als Chiel geboren en getogen is, maar ze zien elkaar nog regelmatig. Ook de jongens, allebei inmiddels ruim volwassen, doen het goed, ondanks een turbulente jeugd, waarin ze hun vader niet zelden samen met hun moeder alleen zagen tijdens het bezoekuur in het huis van bewaring. Want ‘Gieltje’ mocht dan nog zo bekwaam zijn en zoveel goodwill verzamelen, hij verdween regelmatig achter de tralies.
Het had wat hem betreft anders moeten gaan: naar school, een eigen fietsenzaak, zodat hij zijn technische kennis en liefde voor bromfietsen en motoren kon uitleven. Maar zo liep het niet. Op zijn tiende had hij al meer meegemaakt dan een doorsneevolwassene in een heel leven, en stap voor stap raakte hij steeds dieper verstrikt in de criminaliteit.
In 2006 schonk een anoniem gever een goudstaaf aan de rooms-katholieke Broederenkerk in Deventer. Was het een deel van de verdwenen buit?
Daarbij hield hij zich wel aan zijn eigen regels. Roofovervallen waren taboe. Geweld meed hij ook. Het ging erom de brandkast of kluis zo precies mogelijk open te krijgen, ook als er explosieven aan te pas kwamen. Zorgen dat er geen brand uit kon breken. De boel netjes achterlaten, dat was ook zoiets. Hij raakte er zo bedreven in, dat de politie aan een gekraakte kluis meteen zag dat Chiel aan het werk was geweest. Niet handig voor hem, maar zijn beroepseer ging voor, en zoals hij respect had voor zijn tegenstrevers bij justitie en politie verwachtte hij dat ook van hen.

Eerst afkoelen
En hij kreeg het ook, zoals na een inbraak bij wegenbouwer Reef, in 1976, in Chiels hoogtijdagen als brandkastkraker, die hij uitvoerde samen met de beruchte crimineel Folly Strijker.
“Achter het kantoor stond een grote loods, daarin lag las- en snijapparatuur. Dat kwam dus goed van pas, ik hoefde geen eigen apparatuur mee te nemen. Met Folly sprak ik af dat we dit klusje in een nacht van donderdag op vrijdag gingen doen. Het was hopen dat er een smak geld in de kluis zou liggen.

We reden met Folly’s Mercedes 190D naar Oldenzaal. Het maakte niet uit als we aangehouden zouden worden, we hadden toch geen inbrekersgereedschap bij ons. Rond half twee kwamen we probleemloos het pand binnen. We zetten alles klaar bij de kluis, en terwijl Folly de straatkant in de gaten hield, ging ik aan de slag. Het was zo langzamerhand routinewerk voor mij.
Folly kwam naast me staan en vroeg of het gelukt was. Ik zei dat de kluis alleen nog even moest afkoelen, maar hij kon zijn geduld niet bewaren en pakte met een natte doek de klink, om de deur los te trekken. Dat lukte natuurlijk niet.
Ik draaide voor de zekerheid de gas- en zuurstofkranen dicht. Folly sloeg zachtjes met een hamer op de klink, die daardoor afbrak.
Laten we even wachten, zei ik.

Ik ging op zoek naar een griptang, waarmee ik de as van de klink kon klemmen, zodat ik die in de openstand kon bewegen. Folly werd nerveus, hij dacht dat het niet meer zou lukken en wilde naar huis. Het stukje as dat nog uit de kluisdeur stak kreeg ik goed vast, maar de openstand van de klink ging naar boven in plaats van naar beneden. Plotseling hoorde ik een klik en we konden de kluisdeur opentrekken. Ik weet niet eens hoeveel we buitmaakten. Folly stak het allemaal bij zich. Het was aardig wat, meer dan tien ruggen en een postzegelverzameling. We verdeelden de buit bij Folly thuis en daar had ik geen goed gevoel bij. Ik weet zeker dat hij me heeft opgelicht.”
Schoolkinderen
Rechercheur Piet in ’t Veld, die bij Reef was wezen kijken en met de directeur had gesproken, kon erom lachen. De kluiskrakers waren netjes te werk gegaan en hadden verder in het kantoor niets stukgemaakt of onnodige schade aangericht; daar was de directeur dankbaar voor. De stank die was blijven hangen na het openbranden van de kluis zouden ze met een ventilator wel verdrijven.
Het kon allemaal niet voorkomen dat Chiel ook voor deze kraak werd veroordeeld. ... zulks nadat hij, lezen we in de processtukken, verdachte en/of zijn mededaders, zich de toegang tot de plaats des misdrijfs had(den) verschaft, door middel van verbreding van een wc-raampje en inklimming via de aldus ontstane opening en terwijl genoemd gestolen goed en geld onder zijn (hun) bereik wordt gebracht door met snijbranderapparatuur een gat te maken in de deur van de muurkluis of brandkast.
Bij latere kraken komen daar volgens de verbalen nog tot ontploffing gebrachte springstof en breekwerktuigen bij.

Eind jaren zeventig ging zijn reputatie als keurige crimineel zelfs zo ver dat hij een klas schoolkinderen mocht vertellen wat er allemaal kwam kijken bij een leven in de criminaliteit. Eigenlijk was de bedoeling dat Jopie van Klingeren naar de school zou gaan. “Een kruimeldief,” volgens Chiel. “Hij gooide etalageruiten in bij juweliers en griste dan kostbaarheden mee, dat soort dingen.”
Anders dan Chiel schuwde Van Klingeren het geweld niet. In februari 1980 schoot hij de 22-jarige G. Tielman dood in een bar. Een pistool dat Tielman hem wilde verkopen, zou per ongeluk zijn afgegaan. Nadat Van Klingeren was opgepakt, liep hij in het huis van bewaring Chiel tegen het lijf en vertelde hij hem dat hij een probleem had: hij had toegezegd dat hij een schoolklas het een en ander zou vertellen over zijn leven als crimineel, maar durfde niet meer.

“Hij zat helemaal in de stress en vroeg of ik in zijn plaats wilde gaan, ook omdat ik niet op verdenking van moord vastzat en hij wel.”
Chiel deed zijn verhaal in de klas, tot volle tevredenheid van zijn toehoorders. En nog steeds kan hij smakelijk en met oog voor detail vertellen over de talloze ‘akkefietjes’ die hij op zijn naam heeft staan.
Dat begon met eenvoudige inbraken om aan spullen te komen waar hij geen geld voor had en ging al snel door naar de brandkastkraken waar hij befaamd om werd, tot de cirkel tientallen jaren later weer rond was en hij alleen nog maar proletarisch winkelde voor eigen gebruik, en uiteindelijk weer terechtkwam in de nette armoede waar hij zich aan had ontworsteld.
Doffe dreun
De veelbelovende brandkasten ontdekte hij zelf, op zijn tochten op zoek naar buit, of kwam hij op het spoor na een tip van iemand in het circuit, zoals die keer in 1970, toen hem via via ter ore was gekomen dat in het stationnetje van het landelijke Delden een aardige buit op hem lag te wachten. Hij was nog jong en onervaren, en het ging niet helemaal naar wens.
“Het zou om een ton gaan. Dat leek me onzin, maar mijn interesse was gewekt. Mijn vaste maat Lammie S., alias De Aap, zo genoemd omdat hij lange armen had, en mijn halfbroer, de Eenpitter, zouden meedoen. In de nacht van zaterdag 4 april vertrokken we met twee auto’s via sluipweggetjes naar Delden. We hadden geen snijapparatuur; die hadden we bij een ander klusje achtergelaten nadat we ontdekt waren. De bedoeling was dat we de brandkast in zijn geheel zouden meenemen, in de bossen zouden verstoppen en later gingen openbreken.
‘De rode seinlichten bij het spoor gaven aan dat we niets te vrezen hadden. De rijkspolitie en de dorpelingen lagen op één oor. We hadden het rijk alleen’
De Eenpitter had een oude Amerikaan, echt zo’n grote zwabberbakautomaat. De Aap en ik hadden een Opel. In Delden parkeerden we de wagens niet al te ver van het stationnetje en liepen we ongehinderd het talud op bij het kantoorgedeelte. Treinen zouden niet meer langskomen, want het was al half twee geweest.
De stilte van de nacht had iets magisch. De rode seinlichten bij het spoor gaven aan dat we niets te vrezen hadden. De rijkspolitie en de dorpelingen lagen op één oor. We hadden het rijk alleen.

Via braak op een klein schuifraampje door de Aap kwamen we in het kantoor, waarna we de toegangsdeur naar het perron forceerden. De Eenpitter hield de wacht. De brandkast stond in een hoek van het kantoor. Het type leek erg veel op mijn eerste. De Aap en ik zouden het brandkastje wel even naar buiten sjouwen en met de Amerikaan van de Eenpitter naar Enschede brengen. De brandkast stond op een sokkel, maar er was geen beweging in te krijgen, ook toen wij de sokkel hadden verwijderd bleef hij gewoon aan de muur hangen. We duwden en trokken, maar er was geen beweging in te krijgen. De Aap klom erbovenop en danste de hoempa, maar de kast gaf zich niet gewonnen.
De Eenpitter kwam kijken hoe het ermee stond. Zijn jullie al opgeschoten? vroeg hij. Dat rotding wil niet van de muur, zeiden we.
Nadat we breekgereedschap uit onze auto hadden opgehaald begonnen we de verankering los te bikken. Het was een heel karwei en de Aap zag het niet meer zitten. De Eenpitter liep nerveus het kantoor in en uit. We maakten ook best aardig wat lawaai. Hij stelde voor weer naar huis te gaan. We vroegen hem of hij misschien een handje wilde helpen.
Hij bekeek de onderkant van de brandkast, waar de sokkel had gezeten, en ik scheen hem met de zaklamp bij. De Aap nam de wacht buiten over. Met een oude hakbijl begon de Eenpitter aan de onderkant van de brandkast in de muur te hakken. Op het laatst lag hij helemaal onder de brandkast. Het rotding bleef zich verzetten en wilde blijven hangen waar het hing. Net nadat de Eenpitter eronder vandaan was gekomen viel de brandkast met een doffe dreun op de grond.
Hij had hem op een haar na vol op zijn hoofd gekregen.”
NS-brandkast uit Delden terug in bos te Usselo
Enschede – Rijinstructeur Gerard Bloemendaal van de manege Boswinkel deed, toen hij zondagmiddag met vijf kinderen een rit maakte door Usselo en de paarden even liet rusten in een bos, een ongewone vondst.
‘Eerst dacht ik dat het een door kinderen gemaakt hutje was, maar dichterbij gekomen zag ik dat we een brandkast hadden gevonden. Er zat nog een dik stuk steen aan. De kruk was er afgeslagen en het slot verbogen, maar toen we de brandkasten omdraaiden, rammelde het. Het geld zat er dus nog in. Ik heb de twee oudste meisjes naar het dichtstbijzijnde huis met telefoon gestuurd om de politie te bellen. We hebben een uur de wacht gehouden, tot de politie kwam.’
(Tubantia, 6 april 1970)
‘De rechercheur wist nog dat ik altijd netjes werkte, en dat ik als het langer duurde dan verwacht Christel belde dat het wat later zou worden’
Woninginbraken deed Chiel zelden, het ging vooral om bedrijven. Ook natuurlijk omdat daar meer te halen was. En de spanning, vooral die spanning, die mist hij af en toe nog steeds. Intussen was zelfs zijn aangekondigde pensionering in januari 1992 aanleiding voor een paginagroot artikel in regionale kranten door heel Nederland, met een foto waarop Chiel keurig met jasje en dasje voor een kluisdeur poseert, een koevoet in de hand. Chiel is dan 40 en rekent voor de verslaggever uit dat hij daarvan vijftien jaar heeft vastgezeten:
Drie jaar geleden zag de Enschedeër voor het laatst een cel van binnen en besloot toen nooit, maar dan ook nooit meer, in de fout te gaan. ‘Ik was het zat,’ zegt hij, ‘telkens maar weer bajes-in-bajes-uit.’ Een glanzende carrière als brandkastkraker was voorbij. Sindsdien doet hij in ‘beveiliging’. Hij wijst naar de schutting achter in de tuin, waarop in kapitale letters staat: EBKB. Vroeger stond dat voor Enschedese Brandkast Krakers Bond. ‘Tegenwoordig,’ zegt hij, ‘betekent het Enschedese Beveiliging en Kijkbond. Voordat ik adviseer, moet ik eerst de zaak in ogenschouw nemen, begrijp je.’

Hij gold als een geniale kraker, een grote in het metier. Zelfs politie en justitie moesten dat toegeven. Hij citeert niet zonder trots de directeur van een groot Oldenzaals bedrijf die – weliswaar slachtoffer – tegen de recherche had gezegd: ‘’t Is niet leuk, maar eerlijk is eerlijk: het was vakwerk.’
Hij schat dat hij meer dan 300 kraken heeft gezet, en dat de totale buit ‘toch wel in de miljoenen’ lag. ‘Maar je moest veel delen met anderen,’ voegt hij er gehaast aan toe. ‘En je moest ook investeren in apparatuur. Ik moest veel uitproberen, en experimenteren kost geld. In mijn leerperiode gebeurde het ook nog weleens dat de brander knapte. Dat leren gebeurde ook in de praktijk en ging niet altijd goed. Kwam ik onder de brandplekken te zitten. “Zo, ben je weer op pad geweest?” vroeg de politie dan.’
(Zaterdags bijvoegsel, Leidsch Dagblad, 11 januari 1992)
Sport en verslaving
Van een eigen beveiligingsdienst kwam weinig terecht en met pensioen bleek hij uiteindelijk ook niet, dat kwam pas veel later. Maar ook daarna bleef hij opduiken in de media. In 2024 sprak hij met journalist Corine Engelbarts, voor een groot verhaal in dagblad Tubantia.
“Het leven van Chiel van der Wijk is als een film,” schrijft ze. “Zoals Ocean’s Eleven met George Clooney en Brad Pitt. Maar waar Clooney en Pitt hun dagen slijten op een zonnig eiland, brengt de grootste kluiskraker van Oost-Nederland zijn tijd door in een rijtjeshuis in Enschede. Hoe kan dat nou?”
Engelbarts beschrijft hoe Chiel er tegenwoordig bij zit, “aan tafel in zijn huurhuisje. Voor het woonkamerraam staat nog een kersttrapje met lampjes (nog steeds niet weggehaald). Verder is de woonkamer spic en span, hij zit er bijna nooit.”
Het valt haar op dat hij erg veel sloten heeft en Chiel legt uit dat die er zijn voor de verzekering: “Onthou goed: voor de verzekering is het bij inbraak belangrijk dat je braakschade kunt tonen.”

Ze komen vanzelf te spreken over de fameuze kraak waarbij hij, onder veel meer, acht goudstaven buitmaakte, en Chiel legt haar de essentie uit van zijn metier: “Het was een sport, maar ook een verslaving. Onderzoek doen, toeslaan en ermee wegkomen.”
Hij laat zich tot het einde toe van zijn beste kant zien: “Als de verslaggever wil wegfietsen na een regenbui, klinkt het: Wacht! Dan toont de beste brandkastkraker van Oost-Nederland zich een heuse gentleman. Met een doekje veegt hij het zadel droog. Doe ik ook altijd voor mijn zoon.”
Kat-en-muisspel
Kort daarna komt hij uitgebreid ter sprake in een interview dat Engelbarts heeft met de gepensioneerde rechercheur Peter Leussink. Chiel loopt als een rode draad door diens levensverhaal, als ‘de kluiskraker die altijd en overal weer opduikt’.
“Hij kon overal binnenkomen en kwam met tassen vol weer naar buiten,” schrijft Engelbarts. Leussink wilde de andere kant laten zien, vanuit het perspectief van de ‘boevenjager’, zoals hij zichzelf omschrijft.
Leussink begon in 1963 bij de politie in Enschede, de stad kampte met ‘grote werkloosheid, drankmisbruik en vechtpartijen’. Datzelfde jaar nog hield hij Chiel staande, die met drie medeplichtigen terugkwam van een mislukte kraak. Dankzij een prima stukje recherchewerk kreeg Leussink het viertal achter de tralies, wat hem een – zeldzaam – compliment opleverde.
Vanaf die eerste ontmoeting gingen de carrières van Chiel en de politieman gelijk op, schrijft Engelbarts. Ze citeert Leussink: “Chiel was niet te achtervolgen. Hij duldde geen auto achter zich. Zag hij koplampen, dan ging hij langs de weg stilstaan en liet hij je passeren.” Hij noemt het een kat-en-muisspel, maar heeft Chiel nooit op heterdaad kunnen betrappen. “Hij was zo slim.”
In de jaren zeventig maakte Leussink deel uit van een speciaal team dat criminelen als Chiel observeerde. “We wisten alles van die man. Als hij om twaalf uur ’s nachts nog thuis was, konden wij ook gaan. Dan ging hij geen kraak meer zetten. En als-ie om twee uur thuiskwam, wisten wij dat-ie aan het werk was geweest.”
Behoefte om Chiel na al die tijd weer eens te zien heeft Leussink niet: “Het is goed zo. Ik was een boevenvanger en hij een boef. Mijn werk zit erop.”
Sherlock Holmes
Op zijn dagelijkse loopje met de hond komt Chiel zelf nog weleens een oude bekende tegen.
“Ik raapte een leeg Red Bull-blikje op dat in het gras lag en keek of er een statiegeldsticker op zat. Een al wat oudere man die me tegemoet was gekomen zei dat ik het maar beter kon laten liggen. Je weet nooit wat voor smerigheid er aan zit.
Hij vertelde dat hij vroeger zeeman was geweest bij de Koninklijke Marine en veel had gezien van de wereld. Daarna was hij als rechercheur bij de politie gaan werken. Ik noemde wat namen en die kende hij allemaal. Bij het horen van mijn naam was hij zichtbaar verrast. Dat ik jou hier ontmoet, het is ongelofelijk.

Het was Gerrit Engelbertink, van wie ik dacht dat hij was overleden. We raakten in gesprek en haalden veel herinneringen op. Engelbertink had als bijnaam Sherlock Holmes toen hij bij de recherche kwam. Die had een oudgediende hem gegeven, omdat hij een geruite pet droeg. Als rechercheur heeft hij veel meegemaakt en gezien, ook omdat hij in het team zat dat ernstige delicten moest onderzoeken, zelfs kindermoorden, waarvan hij zich nog de gruwelijke details herinnerde.”
Chiel kreeg met hem te maken in de jaren tachtig, nadat hij een serie brandkasten had gekraakt.
“Hij wist nog dat ik altijd netjes werkte, en dat ik als het langer duurde dan verwacht Christel belde dat het wat later zou worden. Hij vertelde ook dat hij met een collega naar het politiemuseum in Apeldoorn was geweest en een vitrine zag met daarin een professioneel koffertje met snijapparatuur, dat van de bekende brandkastenkraker Aage M. (Meinesz, red.) zou zijn geweest. Hij vroeg of ze dat wel zeker wisten, want hij had het in beslag genomen bij mij. Ik had het ooit zelf gemaakt en de letters ‘EBKB’ erop gezet. Ik heb het indertijd zelf nog naar het museum gebracht. Intussen staat mijn naam erbij, dankzij Engelbertink.”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct