/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2Fejv8lDvJOG7bjR1750252999.png)
In de grote hal van Oosterbaan Gym in de Rotterdamse wijk Lombardijen klinkt het doffe geluid van scheenbeschermers die tegen leren pads knallen, het ritmisch gestamp van voeten op de mat en het gecontroleerde gehijg van vechters die weten wat ze doen. “RECHTS, LINKS, HOOG, KICK!”, brult een potige vechtinstructeur zijn veelal jonge pupillen toe.
Als deze man iets roept of zegt, gehoorzaamt iedereen. Alsof hun eigen vader hen streng toespreekt. Zelfs als toeschouwer ben ik geneigd deze testosteronbom keurig te gehoorzamen. OOSTERBAAN staat er in grote, gouden letters op zijn rug. Had niet gehoeven. Iedereen in deze gym – en ver daarbuiten - weet dondersgoed wie deze vechtveteraan is. Jan Oosterbaan: drievoudig Europees kampioen kickboksen, ex-crimineel, vechtsportinstructeur, fulltime fenomeen.

Terwijl Jan nog even de jonge generatie Rotterdammers een dodelijke trapcombinatie bijbrengt, schenkt Cheyenne achter de bar in de kantine een glaasje water in voor een vermoeide kickbokser. Het is zaterdagochtend, haar vaste dag. Al sinds de vechtschool van haar vader in 2008 de deuren opende, is ze er op zaterdag. “Ik heb gewoon m’n werk bij de tandarts, maar dit... dit kan ik niet loslaten. Het voelt als familie. Als thuis.”
Cheyenne is een van de vijf kinderen van Jan Oosterbaan, de man die op dit moment een Japanse taekwondo-expert de stuipen op het lijf jaagt. Zij is ook de enige dochter die, ondanks alles, altijd een lijntje met hem hield. “Mijn vader zat bijna dertien jaar vast, vanaf dat ik klein was,” vertelt ze onomwonden. “Maar hij schreef altijd. Kaarten, brieven... Ik heb ze nog allemaal.”
Op school wist ze altijd precies waar haar vader was. Geen leugens, geen sprookjes. “Mijn moeder is daar altijd eerlijk over geweest. Ik hoefde op school niet te doen alsof. Mijn klasgenootjes hadden vaders die vrachtwagenchauffeur of timmerman waren. Mijn vader zat in de gevangenis. Punt.”
Meteen knock-out
Jan Oosterbaan groeide op in het Rotterdam van de jaren 60, een plek en een tijd waarin je ‘jezelf moest redden,’ zoals Oosterbaan dat noemt. We zitten inmiddels met de man zelf aan de bar, waar hij in vogelvlucht vertelt hoe hij opklom van straatschoffie tot gerespecteerd sportschoolhouder. Dat alles met een onvervalste Rotterdamse tongval en met een pit in zijn stem die je alleen in Rotterdamse sportscholen vindt.
“Je moet begrijpen: in mijn wijk had je gezinnen met veertien kinderen, woningen die uitpuilden. Je had geen mobieltje, geen camera’s. Alleen je vuisten. En als iemand je broer lastigviel, dan regelde jij dat. Ik heb altijd gezegd: ik zocht geen ruzie, maar als het kwam, dan was ik er klaar voor. En als ik ergens binnenkwam, dan stond ik vooraan. Niet om stoer te doen, maar omdat ik wist: als het misgaat, moet ík het oplossen.”
Zeventien jaar was ie toen kickboksen op zijn pad kwam. “Mijn eerste wedstrijd won ik meteen, op knock-out. Zonder ervaring, geen karate-achtergrond, niks. Alleen straatvechten, dat kende ik. Maar ik stond daar, en het voelde meteen goed. Die adrenaline, dat gevecht, het publiek… bam – linkertrap, knock-out. Klaar.
Mijn broertje kwam na mij en deed precies hetzelfde. We gingen van niks naar de A-groep in een paar maanden. Je weet gewoon: dit is het. En vanaf dat moment was het gaan. Ik had geen plan B. Dit was het plan. Ik heb mijzelf heel snel omhoog geknokt tot Nederlands en Europees Kampioen.”

Tussen alle stoten, trappen en getrainde lijven op de vloer van Oosterbaan Gym beweegt zich een oudere man in zijn eigen ritme. Hij draagt een eenvoudig trainingspak, zijn knieën kraken bij het opwarmen en zijn tempo is beduidend lager dan dat van de rest. Maar niemand kijkt daar gek van op. Want wie deze man kent, weet: zonder hem was Jan Oosterbaan nooit begonnen met vechten.
“We zaten gewoon een patatje te eten, in een snacktent hier vlakbij,” herinnert Loet Boelhouwers zich, inmiddels 68 jaar oud. “Er hing een poster voor een kickbokswedstrijd. Jan vroeg: Wat is dat dan? Ik zei: Dat is elkaar in elkaar meppen, maar dan met regels. Dat vond hij mooi. Drie maanden later had hij z’n eerste partij.”
‘Als ik langs een juwelier liep, dacht ik: tering wat een makkie. Deurtje eruit trappuh, alles meenemen en pleitte! En zo simpel was het ook’
Loet zag meteen: deze rauwdouwer is uit ander hout gesneden. “Je zag dat gelijk. Jan had die rare combinatie van techniek, kracht en... honger.” Ze trainden samen in dezelfde groep, maar Loet maakte al snel andere keuzes. “Ik ben de muziek ingegaan, was jarenlang op tournee. Slagwerk. Eigen band. En ja, dat leven kwam met z’n eigen rommel – cocaïne, gedoe. Op een gegeven moment werd ik vader en moest ik stoppen. Was ik klaar mee.”

Incassomannetje
Ook het leven van Jan Oosterbaan nam een gekke afslag. “Het is niet dat ik op een dag wakker werd en dacht: laat ik crimineel worden. Het gleed erin,” blikt hij terug in zijn kantine. “Maar telkens als ik langs een juwelier liep en naar binnen keek, dacht ik: tering wat een makkie. Deurtje eruit trappuh, alles meenemen en met de uitgestippelde looproute pleitte! Zo simpel was het ook.
Ik deed het gewoon. Het was kakken zonder douwen. Strak in het pak de juwelier inlopen, vlak voor de toonbank mijn bivakmuts opzetten en dan tegen een kast vol Rolexen aantrappen en met een neppistool de caissière bedreigen.”

Jan deed toen ook al beveiligersklusjes voor illegale gokhuizen, waar hij in contact kwam met de penoze. Die wilde hem wel inschakelen als ‘incassomannetje’. Een lucratieve klus. “Als iemand niet op tijd betaalde, stuurde je mij erop af,” legt Oosterbaan uit.
“Maar ik pakte dan wel de helft. Beter de helft van iets, dan de helft van niets, zei ik altijd tegen een opdrachtgever. Ik heb aardig wat klappen moeten uitdelen aan alle wanbetalers.”
In 1986 liep Jantje O. tegen de lamp. Na een geslaagde overval op juwelier Schaap & Citroen in Rotterdam, besloten hij een maatje het kunstje te herhalen in het Amsterdamse filiaal.
“Bleek die dag daar net de Sinterklaas-intocht in volle gang, godverdomme. Wij konden onze bivakmutsen niet opdoen in die menigte, dus we beroofden de boel zonder maskers. Niet zo handig. Iedereen kende Jantje inmiddels. Hé, dat is die kickbokskampioen, riepen ze allemaal achter hun televisieschermpjes, toen ik met mijn kop in Opsporing verzocht belandde. Ik moest vier jaar brommen.”
In Nederlandse gevangenissen had hij al een naam. In Duitsland was dat anders. ‘Daar moest ik eerst een paar gasten de tyfus slaan voordat ik rust had’
Amper een jaar op vrije voeten maakte Jan zijn volgende klapper: een gewapende overval op een van de grootste juweliers van Duitsland. Opbrengst: negentien ‘klokjes’, met een totaalwaarde van 600.000 euro. “Ja, ik moest toch leven?” De vlucht liep uit op een vuurgevecht. Jan reed in een zwarte Mercedes en werd klemgereden.
“De kogels vlogen ons om de oren. We zijn er goed vanaf gekomen, maar ik draaide wéér de bak in.” Het is maar goed dat deze ruige Rotterdammer zijn neus niet ophaalt voor de nor, anders was hij gillend gek geworden. “Ik vond het prima,” zegt hij laconiek. “Ik vermaakte mij er wel. Je kon trainen, ik kreeg baantjes als onderhoudsmonteur, of ik hielp bij de sport. Als je een beetje je best deed, werd veel toegestaan.”
Muil houden
Hij zat met grote namen: Cor van Hout, Cock Steenbergen, Sam Klepper. De ene na de andere beruchte crimineel zat bij hem aan tafel. “Met Klepper heb ik nog in een half open kamp gezeten. Dan gooiden ze gewoon tassen shoarma over het hek. Of biefstukken. Alles kon daar.” Jan hoefde zijn plek nooit te bevechten. “In Nederland had ik al een naam, ik viel in de smaak bij ‘de jongens.’ In Duitsland moest ik eerst een paar gasten de tyfus slaan voordat ik rust had.”

Vastbesloten om zijn leven écht een andere wending te geven, opende hij, halverwege de jaren 90, samen met vrienden Café Goodfellas in de binnenstad van Rotterdam. “De hele onderwereld kwam daar. Elke maand draaiden we recordomzetten. Tot ik weer vast kwam te zitten. Het leven is niet recht, dat weet je.”
Dit keer was het anders: Jan werd opgepakt voor iets dat hij eens niet had gedaan. Een jaar eerder werd kickbokser en onderwereldfiguur John Smit in het Rotterdamse café ’t Kruimeltje op koelbloedige wijze geliquideerd – met een kogel in zijn hoofd terwijl hij een lijntje coke snoof op het damestoilet.
Twee maanden later werd Oosterbaan gearresteerd. Hij zou Joegoslavische huurmoordenaars hebben ingeschakeld. Maar een duidelijk motief werd nooit gevonden. Jan hield zijn mond en kreeg vijftien jaar. “Dat werden er negen in hoger beroep, waarvan ik zes echt heb gezeten. En waarom? Omdat ik altijd m’n bek heb gehouden.
Ik zat vast voor een liquidatie waar ik niks mee te maken had. Ik wist wie het wel gedaan had. Maar dat vertel je niet. Ik heb m’n fouten gemaakt, maar m’n eer heb ik nooit verkocht. Er was een afspraak: degene voor wie ik zweeg, zou voor mijn gezin zorgen. Dat is nooit gebeurd.”
De slotzin van het boek Jantje O.; het veelbewogen leven van vechtsportlegende Jan Oosterbaan, dat de Rotterdammer vijf jaar geleden liet optekenen, laat daar geen misverstand over bestaan: “Thnx fucking Hazenlip, voor het niet zorgen voor mijn vrouw en kinderen terwijl ik voor jou mijn muil hield.”
Strontvervelend
Aan de bar van de gym luistert een kale, brede man– zo’n type dat je niet tegenover je wil hebben in een kickboksles - aandachtig mee. Hij kent Jan goed, las zijn boek zelfs twee keer. “Het is geen makkelijk boek,” zegt hij, “maar ik moest het twee keer lezen. Misschien ook om beter te begrijpen wat ik zelf voelde als kind.”

Cheyenne knikt instemmend. Haar jeugd werd getekend door de afwezigheid van een vader die bijna dertien jaar vastzat. “Ik had niet echt een standaardvader,” zegt ze daarover. “Maar onze band is, gek genoeg, altijd goed gebleven. We gingen vaak bij hem op bezoek. In Nederland, Duitsland, waar hij ook zat. We waren eraan gewend. En zoals ik al zei: op school hoefde niemand me te vertellen dat mijn vader in de gevangenis zat – dat wist ik allang.”
Het contrast met haar jongere zusje is pijnlijk. Die dacht dat hun vader op een boot werkte, tot kinderen op school haar uitlachten na een tv-uitzending over zijn zaak. “Toen heeft mijn moeder het haar pas verteld.”
Toen Jan in 2002 definitief vrijkwam, was Cheyenne bijna zestien. “Toen was hij er weer. En dat was fijn. Maar ook ingewikkeld. Want je bent dan een puber, een beetje aan het uitgaan. En ineens is je vader er weer – én iedereen kent hem. De portiers, de mensen in de stad. Ze houden je in de gaten.” Ze lacht.
“Heel veilig, maar soms ook strontvervelend als je met je vriendinnen lol wil maken.” Ze vertelt met humor hoe ze ooit in de bekende Rotterdamse club Coconuts kwam, waar een portier haar wat al te vriendelijk benaderde. “Later zei ik: Je krijgt de groeten van mijn vader. Van Jan. En hij vroeg: Welke Jan? Toen ik zei: Jan Oosterbaan, was het meteen klaar. Vanaf toen stond ik nooit meer in de rij.”
Allemaal koekenbakkers
Haar vader is inmiddels 23 jaar op vrije voeten. Cheyenne: “Hij heeft zijn leven echt gebeterd. Linda – zijn huidige partner – heeft daar ook een goede invloed op gehad.” Op zijn 43ste maakte Jan zelfs een comeback in de vechtsport. Vastbesloten om zijn gemiste jaren in te halen, stond hij tegenover zijn oude rivaal Frank Lobman, in zijn eerste veteranenwedstrijd, in een uitverkochte Ahoy-hal.
Natuurlijk won ie. Zes jaar later, op 49-jarige leeftijd, sloot hij zijn carrière af met een laatste gevecht in dezelfde arena. Onderweg behaalde Jan tweemaal de wereldtitel in de veteranenklasse en werd hij geëerd met de prestigieuze King of the Ring-belt.
Tegenwoordig is hij weer de spil van de familie én van de sportschool, die hij in 2008 opende. “Vanaf dag één was het hier bommetje vol,” zegt hij. “Mensen kenden mij natuurlijk nog wel van mijn titels, dus dat hielp.” Oosterbaan Gym is zijn domein, zijn erfenis, zijn plek van verlossing. Hij geeft er nog elke week les.

De school zelf is inmiddels overgedragen aan zijn jongste zoon Jordy. “De enige van de vijf die echt iets met sport heeft. En ik had er ook gewoon geen zin meer in. Die mentaliteit van de nieuwe generatie vechters is waardeloos, jongen. Allemaal koekenbakkers. Naja, bijna allemaal.”
Toch is Jan hier nog altijd de grote man. Posters van hem sieren de muren als iconen in een kerk. Jongeren uit de wijk, Japanse vechters, meiden in roze scheenbeschermers en kale krachtpatsers – ze trainen hier met elkaar, onder het wakend oog van een man die alles al heeft gezien.
“Die jonge gasten hier, die weten heus wel wie ik ben. En anders kennen hun ouders mij wel. Als de jongens en meisjes hier willen weten wat ik gedaan heb, vertel ik het gewoon. Geen romantiek, geen stoere verhalen. Alleen de waarheid. Doe ik niet moeilijk over. Waarom zou ik?”
Rollators loslaten
‘Spijt’ komt niet voor in het vocabulaire van Jantje O. “Nee. Ik zou het zo weer doen allemaal.” Zelfs van al die jaren die hij onschuldig vastzat, is hij niet ‘sjaggie’ geworden, zweert hij.
Bij Cheyenne ligt dat nét iets anders. “Ik zou het nooit kunnen, wat mijn vader heeft gedaan. Als moeder wil je je kind beschermen. Altijd. Maar hij was er niet. Dat blijft een leegte. Maar we hebben het goedgemaakt. Op onze manier. Misschien ben ik ook wel sterker geworden doordat ik het heb meegemaakt. Je leert om te gaan met klappen – emotioneel dan. Je leert doorpakken.”
Van zijn vijf kinderen is er één zoon met wie hij geen contact meer heeft. En dus ook drie kleinkinderen die hij nooit gezien heeft. “Dat doet pijn, ja. Maar hij zoekt het maar uit. De andere vier zie ik wel, die hebben het ook zwaar gehad. Maar ik heb altijd contact gehouden. Brieven, kaarten, telefoontjes. Nooit gedaan alsof ik op zakenreis was. Ik zat vast. En dat wisten ze. Eerlijkheid boven alles.”

Maar: wat als? Die vraagt houdt zijn maatje Loet nog weleens bezig. “Jantje had een hele grote kunnen worden, 100%. Sommige partijen duurden 23 seconden. Bam. Klaar. Hij had in de K1 kunnen staan, echt waar. Tegen Peter Aerts. Hij is de enige van toen die het überhaupt overleefde tegen ’m. De rest ging eruit. Maar ja, het leven kwam ertussen. Terwijl hij echt geen slechterik is, hoor. Jan is een gentle giant. Een gouden gozer, met het hart op de tong. Maar maak hem kwaad, dan... ja, dan heb je een probleem.”
“Ja, ik had de wereldtop kunnen bereiken,” zegt ook Jan, zonder enige schroom. “Maar ik heb niks te klagen. Na alles wat ik heb meegemaakt, mag ik in mijn handjes knijpen, toch? Mooie vrouw, mooie kinderen, mooie sportschool. Heavenly, mijn andere dochter, werkt hier ook. Ben ik echt trots op. Met mijn vrouw Linda heb ik deze school opgebouwd.”
Hij lacht: “Zij is de echte baas van de gym. Zonder haar stort de boel in.” Ja, hij is vier jaar terug flink op z’n muil gegaan, met de motor. Sindsdien doet de schouder niet meer mee. “Dat is klote. Maar lesgeven doe ik nog steeds. Gewoon, omdat ik het mooi vind. Ik werk ook nog als timmerman. Leuk werk. En ik ben bezig om een gym te openen aan de Spaanse Costa. Met mijn vrouw Linda heb ik daar al een huissie. Lekker rustig.
Ik wil de 40-plussers daar in beweging krijgen. Al die Nederlanders daar, die moeten ook eens die rollators loslaten.”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Paul Tolenaar