/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2FN6Nt5MYG4s9Tff1749975586.jpg)
De lampen op het circuit van Zandvoort staan op rood. Rudy zit gefocust achter het stuur, als een havik die op het punt staat om zijn prooi aan te vallen. Zo meteen, als de laatste rode lamp uitgaat, laat hij zijn rem los en trapt hij het gaspedaal zo diep in dat er een adrenalinestoot van zijn voet naar zijn kruin schiet, dwars door zijn lange lijf.
Het eerste rode licht is al uit, het tweede ook, nu die derde… Kalm zet hij zijn voet op het pedaal om de toeren op te voeren. De motor begint te brullen, de spanning in de cockpit stijgt. Nog één rode lamp en… gaan!
Met alles wat ie heeft geeft Rudy gas, zo hard dat hij zijn bovenlichaam in zijn stoel boort. De eerste bocht naar rechts is een makkie, die kan hij zelfs geblinddoekt nemen. De rest van het circuit kent hij ook als zijn broekzak. Geroutineerd rijdt hij zijn rondje, steeds weer de ideale lijn zoekend alsof er op de rest van de baan een mijnenveld ligt.
Rudy verliest de controle over zijn stuur en na een harde crash tegen de vangrail stuitert hij ondersteboven over het circuit
“Kijk eens even in de lens!” vraagt de fotograaf als hij bijna bij start-finish is. Nonchalant, alsof hij niet in een cockpit maar op de fiets zit, leunt hij uit zijn stoel.
“Zo goed?” lacht Rudy, terwijl hij in een fractie van een seconde de controle over zijn stuur verliest. Dat wordt ’m fataal: na een harde crash tegen de vangrail stuitert hij ondersteboven over het circuit. Hij kan er wel om lachen: “Zo zie je maar dat je nooit foto’s moet maken tijdens een race.”
Duizenden klappen
Gelukkig voor Rudy zit hij niet in een echte Formule 1-auto, maar in een racesimulator in Hoogeveen waarmee hij een waarheidsgetrouw rondje op het circuit van Zandvoort rijdt. Voor hem staan drie schermen: links en rechts een scherm voor de buitenspiegels en eentje in het midden voor het totaaloverzicht. Net echt. Zelfs de zogenaamde halo, de cockpitbescherming die over een Formule 1-auto hangt, splijt hier je zicht in tweeën, precies waar Formule 1-coureurs ook mee te maken hebben. “Dat ding heeft zijn nut in de afgelopen jaren wel bewezen,” zegt Rudy. “Ik zou er ook blij mee zijn als ik nu in een echte auto had gezeten.”
Vlak voordat hij van de virtuele baan vliegt, beweegt de simulator, kortweg sim genoemd, al met elke bocht mee. Alle klappen die je op een echt circuit krijgt, krijg je ook in een simulator, minus de G-krachten die je in een Formule 1-auto voelt natuurlijk. En die klappen, die heeft Rudy al duizenden keren gehad. “Mensen zien het niet meer als een computerspelletje,” zegt hij. Dat heeft er volgens hem mee te maken met dat de Formule 1-coureurs van nu er ook geen geheim meer van maken hoeveel tijd ze in een simulator doorbrengen. Logisch ook: de simulator is een verlengstuk van een Formule 1-auto. Rudy: “Bijna alle coureurs doen het, omdat de meesten ermee zijn opgegroeid. Net als ik.”

Het raceverhaal van Rudy begint begin jaren negentig, in het dorpje Berkenwoude waar hij opgroeit, onder de rook van Rotterdam. Het is het klassieke verhaal: Rudy’s vader, een racefanaat, doet het niet onverdienstelijk in de Sprintklasse 2000, een van de snelste klassen in de autocross, waar gereden wordt met zelfgebouwde frames. De schuur van het huis is één grote werkplaats. Rudy ziet het als kind allemaal van dichtbij: het materiaal, wat je er allemaal mee kan, hoe de sfeer is rond een wedstrijd. Als het gezin Van Buren naar Drenthe verhuist, waar zijn vader in een carrosseriefabriek in Emmen gaat werken, en Rudy voor het eerst gaat karten op een lokale kartbaan, is het hek van de dam. Rudy heeft talent, dat ziet een blinde nog. En zijn vader ziet het ook: het virus waarmee hij zelf altijd besmet is geweest, heeft hij overgedragen op zijn zoon.
Wereld stortte in
Rudy, als tiener al een lange slungel van 1,80 meter en 60 kilo, rijdt bijna elk weekend in binnen- en buitenland. Bij alle grote kampioenschappen staat hij aan de start en hoe beter hij wordt, hoe meer hij de aandacht op zich weet te vestigen, ook van sponsoren die zijn racecarrière een zetje geven. Toch, en dat is iets waar de meeste mensen zich misschien in vergissen, komt het overgrote deel van de kosten op de schouders van zijn ouders te liggen. Dat geld moeten ze zelf zien op te hoesten, terwijl dat er eigenlijk niet is. “Zij hebben ooit zelfs hun trouwringen verkocht zodat er geld was om het seizoen goed af te sluiten,” zegt Rudy. “Ze gingen echt ver om het allemaal voor elkaar te krijgen.”

Totdat dat op een gegeven moment niet meer lukt. Rudy kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren. Het is eind februari 2007, Rudy staat op het punt om naar het buitenland te gaan voor een test op een kartcircuit. Zoals hij in zijn boek schrijft: “Ik had mijn raceoverall al aan toen mijn vader mij naar de keuken riep. Mijn moeder zat erbij aan tafel, terwijl mijn vader zijn emoties in bedwang probeerde te houden. Jongen, het is klaar, waren zijn woorden. We zouden niet meer racen, het was voorbij.”
Maar waar de ene deur dichtgaat, gaat er weer een andere open, al weet hij dat op dat moment nog niet. “Mijn wereld stortte in, maar daar kreeg ik niet veel later en heel nieuwe wereld voor terug,” zegt hij. Per toeval eigenlijk. Rudy gaat naar de videotheek waar zijn oog niet op een film, maar op een racespel valt: GTR2. “Ik was meteen verkocht,” lacht hij.
Vol overgave duikt hij in een virtuele wereld die hij op dat moment nog niet kent, maar die later zijn hele leven zal beheersen. Van het geld dat hij met een krantenwijk verdient, koopt hij een stuur, omdat je een racespel nu eenmaal minder goed speelt op een toetsenbord. Op zijn IKEA-bureau heeft hij dan al wel een groot scherm staan waarin hij helemaal verdwijnt in zijn spel. Hij koopt zelfs een paar pedalen waarmee hij nóg realistischer kan gamen. Rudy: “Volgens mij is elke simracer zo begonnen.”
Niks toeval
Hoe meer hij gamet, hoe beter hij wordt en hoe meer hij in aanraking komt met de beste simracers ter wereld, al behoort hij met zijn kartervaring ook al vrij snel tot de betere spelers van het spel. En succes is verslavend, dat weet Rudy als geen ander. De adrenalinerush die hij voorheen altijd op de kartbaan kreeg, giert nu vanachter een beeldscherm door zijn lijf. Het zoeken naar de juiste setup van zijn virtuele auto, ervoor zorgen dat je auto goed op de baan ligt, het bepalen van de juiste strategie, het indelen van races: in de virtuele wereld gaat het er bijna hetzelfde aan toe als in de echte racewereld. En zo goed als hij op het circuit is, zo goed is hij ook achter het scherm in zijn slaapkamer. Zó goed zelfs dat zijn gameverslaving, want dat is het, hem een richting opduwt die hij nooit voor mogelijk houdt.
In de simwereld is er één heilige graal: World’s Fastest Gamer. De beste simrijders ter wereld komen hierop af, ook Rudy die dan al jaren naam heeft gemaakt als simcoureur. Maar de World’s Fastest Gamer-wedstrijd is niet zomaar een wedstrijd waar je voor geld rijdt of voor een kitscherige bokaal. Het is veel meer dan dat, zegt Rudy: “Het is een wedstrijd die in 2017 werd uitgeschreven door het Formule 1-team van McLaren. Als je die won, was je niet alleen ’s werelds snelste simracer, maar dan werd je ook toegevoegd aan het simteam van McLaren.”

Dat vindt hij in het begin maar moeilijk te geloven: “Ik dacht alleen maar: waarom geeft een Formule 1-team zo’n belangrijke positie weg aan een sim-competitie? Simracen was aan het groeien in de autosportwereld, maar er werd ook nog vaak op neergekeken. Daarom was het eigenlijk heel vooruitstrevend dat een Formule 1-team zei: we hebben een Formule 1-simulator, we organiseren een game-competitie en de winnaar daarvan mag een x-aantal dagen in die sim gaan zitten. Toen ik dat voor het eerst hoorde, dacht ik: ja, tuurlijk. Maar links en rechts werd er wel aan me getrokken, zo van: doe nou maar mee, want straks win je gewoon en dan zit je daar.”
Precies dát gebeurt. Uit meer dan 30.000 deelnemers die zich via diverse kwalificatierondes proberen te kronen tot de allersnelste ter wereld komt er uiteindelijk maar één iemand bovendrijven: Rudy van Buren. Toeval? Rudy schudt met zijn hoofd: “Het heeft te maken met de keuzes die je maakt, met je strategie en met veel wakker liggen. Dat wordt weleens onderschat. Ik heb daar keihard voor gewerkt.”
Kwajongenssfeer
Rudy voelt zich als een kind in een snoepwinkel als hij het hoofdkwartier van McLaren in het Engelse Woking binnenloopt. Dit is het, denkt hij. Dit is waar hij als kind al van droomt, werkzaam zijn binnen de Formule 1. De teampresentatie van McLaren voorafgaand aan het seizoen 2018, op het circuit in het Spaanse Navarra, zal hij niet meer zo snel vergeten. En dan vooral niet zijn eerste ontmoeting met Fernando Alonso, een van de McLaren-coureurs op dat moment. Rudy: “Hey Rudy, good morning! zei hij toen hij daar aankwam. Ik dacht alleen maar: what the f•ck, hij kent mij gewoon. Fernando geloofde toen al in simracen, maar bemoeide zich er niet veel mee zolang de simulator hem maar hielp om hem sneller te maken op het circuit.”

Dat is namelijk precies de functie van een simulator: ervoor zorgen dat de afstellingen van de virtuele auto zo gelijk mogelijk is aan die van de auto op het circuit. Op die manier kun je de auto sneller aanpassen aan de omstandigheden. Volgens Rudy is daar één toverwoord voor binnen het team: correlatie. “Een rijder kan zeggen: in bocht twee heb ik onderstuur, twee bochten verder is de tractie niet goed, op die en die plek is de auto slecht op de curbstones, op het rechte stuk reageert ie niet goed op de high-speed enzovoorts. Na zo’n briefing is het aan mij en aan de heren die de sim ter plekke runnen om de sim aan te passen. Dat we de grip verhogen, het motorvermogen vergroten, alles om de sim zo dicht mogelijk tegen de werkelijkheid van dat moment te krijgen.”
Tegenwoordig doet Rudy dat voor Red Bull, het team van Max Verstappen. Max en Rudy kennen elkaar uit hun karttijd, zegt hij: “Max is vijf jaar jonger dan ik: ik zat tegen het einde van de mini-klasse en hij begon daar net aan. We overlapten elkaar, maar hielden elkaar onbewust toch in de gaten op het circuit. Toen al was hij de ‘toekomstige topcoureur’.”
‘Links en rechts werd er wel aan me getrokken, zo van: doe nou maar mee, want straks win je gewoon en dan zit je daar bij McLaren’
In 2018 komen ze elkaar na jaren weer tegen in Amerika, waar Max een grand prix rijdt terwijl Rudy nog bij McLaren zit. Er staat een sim-setup precies op de plek waar de rijdersparade begint, dus Rudy en Max raken aan de praat. Vanaf dat moment hebben ze regelmatig contact met elkaar, vooral over racezaken. Het is Max zelf die in 2020 via omwegen polst of Rudy interesse heeft in een simavontuur bij Red Bull. Waarom niet, denkt Rudy. Hij rijdt op dat moment wedstrijden in de prestigieuze Porsche Cup, maar hoe mooi dat ook is: het is geen Formule 1.
Na een test in 2020 achter gesloten deuren bij Red Bull, treedt Rudy twee jaar later, als Max al wereldkampioen is, toe tot de Red Bull-stal. Hij voelt zich er meteen als een vis in het water, en nog steeds: “Red Bull is ontzettend professioneel, maar je voelt dat er nog een kwajongenssfeer hangt. Loop maar eens door de pitstraat: de muziek staat er altijd hard, er wordt gelachen en gekeet, maar ondertussen wordt er ook keihard gewerkt om de beste resultaten te behalen. Daar hou ik van.”
Puzzelstukje
Het is volgens hem ‘een heel gave wereld’ om in te werken. Voorafgaand aan een raceweekend vliegt Rudy op woensdag naar Milton Keys in Engeland, de thuisbasis van het Formule 1-team. Vanaf donderdag leeft hij dan in de tijdzone van het circuit waarop dat weekend wordt geracet.
Rudy: “Als de race in Japan is, sta je ’s ochtends vroeg op; is de race in Amerika, dan heb je ’s ochtends vrij en werk je tot laat. Eigenlijk is het een normaal 9 tot 5-schema, maar dan in de tijdzone van het circuit. Je begint de dag met koffie, érg belangrijk. Dan nemen we het run-plan van de dag door. Op donderdag doen ze eerst een check op het circuit, bijvoorbeeld om te zien of bepaalde curbstones zijn veranderd, of er bij een stratencircuit iets aan de vangrail is gedaan, dat soort dingen. Dat kan namelijk allemaal van invloed zijn op de prestaties van de auto, dus dat moet goed worden gecheckt. Een andere rijlijn kan soms de balans van de auto veranderen, wat tijd kan kosten. Je luistert mee met wat ze daar zeggen, al heb ik niet direct contact met Max en Yuki Tsunoda, de tweede rijder van Red Bull. Daar zit namelijk een heel apparaat aan engineers tussen.”

Max en Rudy staan letterlijk elk aan hun eigen kant: “Wat Max zegt, gaat naar een zogenaamde trackside engineer, die brieft de simside engineer die dat vervolgens weer aan mij brieft.” Volgens Rudy is het heel simpel: een sim blijft een computer. Een wijziging betekent: klik, klik en gaan. Op een circuit moet je daar misschien wel een half uur aan sleutelen. Met de sim kun je volgens hem bepaalde processen dus versnellen, dé grote meerwaarde van een simulator: “Als je in de sim tien ideeën test en je komt tot de conclusie dat slechts drie daarvan potentie hebben, dan hoef je op het circuit ook alleen maar die drie opties te testen. Dat scheelt nogal.”
‘Als het kwartje de andere kant op was gevallen, had ik nu misschien nog steeds keukens verkocht’
Daarbij zijn er volgens hem zoveel variabelen waarop je moet inspelen: de baantemperatuur, de windrichting, noem maar op. “Iedereen kijkt naar de weerberichten, iedereen weet wat er komt en welke invloed dat heeft op de set-up. Dat zijn allemaal puzzelstukjes die goed moeten vallen als je de perfecte auto wilt creëren. Zoals ik in die simulator ook een heel klein puzzelstukje ben in een heel grote puzzel.”

Half miljoen
Hij gelooft niet in ‘wat als’, zegt hij. “Maar als ik destijds niet naar die videotheek was gegaan en dat spel niet had gehuurd, als ik niet had kennisgemaakt met het simracen, als ik niet naar voren was geschoven om met World’s Fastest Gamer mee te doen, dan had mijn leven er nu heel anders uitgezien. Ik verkocht in die tijd keukens: als het kwartje de andere kant op was gevallen, had ik die nu misschien nog steeds verkocht.”

Dat zou ongetwijfeld ook een mooi leven zijn geweest, maar zijn leven kan nu niet beter, zegt hij: “Dichter bij de Formule 1 kom ik niet, dus ik prijs mij zeer gelukkig op dit moment.” Kan het écht niet beter? “Ik heb altijd gezegd dat ik vóór mijn 35ste de Dakar-rally wil rijden,” zegt hij. “Maar dat is niet makkelijk. Twee weken in de woestijn kost je zeker een half miljoen euro, dat is nogal een hobbel.” Zijn glimlach zegt echter genoeg: “Gelukkig heb ik nog twee jaar.”
Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Paul Tolenaar