Iedere dag het nieuws dat echte mannen interesseert
Premium

Aarschot zet friet op de kaart: twee frietkotten uitgeroepen tot monument

Wie van frietkotten houdt, moet naar Aarschot. In dit Vlaamse stadje staan twee tientallen jaren oude, klassieke frietkotten: heuse frituurtempels, die sinds kort zelfs officieel zijn erkend als monument.

Frietkotten

*Op de foto: Luc De Ryck in actie.

Aarschot, een stadje tussen Antwerpen en Brussel in, had altijd al de imposante Onze-Lieve-Vrouwekerk. Ook het Sint-Elisabethgasthuis, het voormalig ziekenhuis van de stad met een oorsprong die teruggaat naar de dertiende eeuw, kreeg decennia geleden al zijn welverdiende status als monument. Net als de historische Sint-Rochustoren, het laatste wat nog overeind staat van het middeleeuws stadhuis dat in de Tachtigjarige Oorlog, in 1578, werd verwoest.

Maar op maandag 28 augustus 2023 stapte een medewerkster van Onroerend Erfgoed, de instantie die waakt over het Vlaamse erfgoed, een pand van totaal ándere allure binnen: Frituur Marina. Ze had paleizen vol marmeren trappen vanbinnen gezien, kerken vol glas-in-lood, kastelen met balzalen als slaapkamers, maar pas nu, in een walm van frituur, viel haar mond écht wagenwijd open.

Nog nooit had ze een frietkot gezien zoals deze. Luc (67) en Marina Vos (64), het echtpaar dat de toko runt — natúúrlijk vernoemd naar Marina — bakken hun frieten in een omgebouwde bus. Een oude lijnbus omgetoverd tot frietkot: je zou het haast een McDrive noemen, ware het niet dat elke vergelijking met McDonald’s een belediging zou zijn voor Luc en Marina, bij wie het frituurvet door de aderen stroomt.

Luc en Marina Vos bakken hun friet in een omgebouwde bus.

“Waarom hebben jullie de papieren nog niet ingevuld?” vroeg de medewerkster, duidelijk verbaasd, terwijl ze de tientallen jaren oude bus van top tot teen in zich opnam. “Papieren? Welke papieren?” antwoordden Luc en Marina in koor. Wisten zij veel hoe dat in hemelsnaam werkte, zo’n online aanvraag om met hun frietkot een gooi te doen naar de status van monument. Niet veel later, met behulp van de medewerkster, was het alsnog in een vloek en een zucht gepiept, maar vertrouwen had Luc er toen nog weinig in.

“Daar horen we vast niks meer van,” mompelde hij tegen Marina, nog voor de medewerkster de straat uit was. Maar hij had het mis: op donderdag 12 september 2024, meer dan een jaar later, schudde hij de hand van niemand minder dan Gwendolyn Rutten, de burgemeester van Aarschot. Frituur Marina was officieel erkend als monument. Niet slecht voor een pand zonder glas-in-loodramen, maar vol met kroketten en kaassoufflés in de vitrine.

De twee eigenaren halen even een frisse neus.

Met uitsterven bedreigd

Panden die bij binnenkomst je trommelvliezen begroeten met het geborrel van frituurpannen en die je neusgaten overstelpen met de dampen van frituurvet, díe panden dezelfde status geven als eeuwenoude paleizen en kastelen: het kan alleen in België. Friet en België horen bij elkaar als Samson & Gert en Suske & Wiske.

In Nederland noemen we bijvoorbeeld iemand die patat bakt (of friet, net wat u wilt) gewoon een patatbakker. In België heet dat een ‘friturist’. Alsof hij voor het bakken van zijn patat is onderscheiden met een Michelinster. Maar zelfs in het land waar de geur van frituurvet in de lucht hangt, wordt nu luid en duidelijk de noodklok geluid. In de jaren vijftig telde België maar liefst 20.000 frietkotten: losstaande barakken. Tegenwoordig zijn het er nog maar 2500. Hooguit.

Frituur Marina is sinds september 2024 beschermd erfgoed.

De cijfers liegen er niet om: het frietkot wordt met uitsterven bedreigd. Zodra iemand op het stadhuis beslist dat een plein of straat moet worden heringericht, is het frietkot meestal het eerste slachtoffer. Antwerpen, nota bene een stad die zichzelf typeert als bourgondisch, steekt doodleuk zijn middelvinger op naar de Belgische frietcultuur: in het hele centrum is bijna geen enkel frietkot meer te bekennen.

In Dendermonde, vlakbij Gent, verdwijnt de laatste iconische frietbarak tegen het einde van de zomer, omdat hij plaats moet maken voor de verbouwingen aan het station. Zelfs studentenstad Leuven, waar koken toch gelijkstaat aan het halen van friet, telt nog maar vier frietkotten. Reden genoeg voor de minister van Onroerend Erfgoed, Matthias Diependaele, om de handen uit de mouwen te steken. Hij vroeg Onroerend Erfgoed om een zoektocht op touw te zetten naar de meest authentieke frietkotten in Vlaanderen. Natuurlijk kondigde hij dat aan in de meest smaakvolle week van het jaar: De Week van de Friet. Welkom in België. 

Frituur Marina was officieel erkend als monument. Niet slecht voor een pand zonder glas-in-loodramen, maar vol met kroketten en kaassoufflés in de vitrine

Frituurhoofdstad

Vol bewondering sprak minister Diependaele, tegenwoordig minister-president van Vlaanderen, over de karakteristieke frietkotten die zo diep geworteld zijn in de Vlaamse cultuur. De frietcultuur is door Unesco al beschermd als werelderfgoed, maar de plaats waar de goudgele lekkernijen worden gebakken, kwam er nog bekaaid af. “Door deze bescherming van enkele frietkotten hoop ik dat er meer waardering komt voor onze frituristen en hun frituren,” waren de woorden van de minister waarmee hij het bal opende.

Wie mee wilde dingen naar eeuwige roem, hoefde aan slechts één voorwaarde te voldoen: het frietkot moest minimaal een jaar of vijftig oud zijn. Die eis bleek voor de meesten een struikelblok, maar had ook iets moois: het zorgde ervoor dat bij de 75 frietkotten die zich wél aanmeldden, de romantiek als frituurvet van de muren afdroop. Onroerend Erfgoed inspecteerde ze allemaal met de precisie van een hartchirurg en pikte de drie grootste parels eruit. Drie frietkotten die de titel van monument dubbel en dwars verdienden.

Marina serveert friet met gehaktballen.

Eén van hen, Frituur ’t Kotje, staat in Sint-Lievens-Houtem, onder Gent: een kleine, maar gezellige frietkot in de vorm van een chalet. Alsof je er niet komt voor kroketten, maar om er te overnachten. Maar de andere twee bevinden zich dus in hetzelfde stadje: Aarschot. Naast Frituur Marina gaat het om Frituur Bij Luc & An: nóg zo’n juweel van een frietkot, dat vanbuiten volledig bekleed is met glimmend aluminium. Van alle 2500 frietkotten in heel België zijn uitgerekend deze twee parels, die nog geen tweeënhalve kilometer van elkaar vandaan staan, uitgeroepen tot monument.

Friturist Luc de Ryck: ‘Steeds vaker wordt friet gebakken in zo’n groot en ongezellig pand. Frietmagazijnen, noem ik ’t altijd. Alles draait daar om massa’

Al is dat misschien minder toevallig dan het lijkt: friet hoort bij Aarschot zoals Manneken Pis bij Brussel. In 2021 trakteerde de gemeente op 21 juli – de nationale feestdag van België – alle inwoners op gratis friet. “Voor vele landgenoten is de nationale feestdag pas geslaagd als er Belgische frietjes op het menu staan,” zei burgemeester Gwendolyn Rutten, duidelijk een vrouw met een hart voor frituur. Onder haar vleugels groeide Aarschot tot iets waar elke Vlaamse stad stiekem jaloers op is: de officieuze frituurhoofdstad van Vlaanderen.

In de fik gevlogen

Toen Luc en Marina in 1991 het frietkot aan de Leuvensestraat 127 in Aarschot overnamen, alweer bijna 35 jaar geleden, was het al een omgebouwde bus. Hoe graag ze het ook hadden gewild, de herkomst ervan hebben ze nooit kunnen achterhalen. “Wat ik wél weet,” zegt de rasechte Vlaming Luc, “is dat er in 1976 een ferme brand is geweest die ’t eerste frietbarakske hier helemaal in de fik heeft gestoken. D’n uitbater van toen heeft dan maar een stuk van een bus laten aanrukken en dat laten ombouwen tot frituur. Maar hoe hij daar aan geraakt is? Ge moet het mij niet vragen. En waar die bus ooit gereden heeft, allez, ik zou het u niet kunnen zeggen.”

Twee trouwe bezoekers van Frituur Marina.

Hoe dan ook: een bezoek aan Frituur Marina blijft een belevenis op zich. Het frietkot, vanbuiten knalgeel geverfd, bestaat uit drie delen: in het midden de omgebouwde bus, overigens zonder wielen. Hier, in het hart van de zaak, bevindt zich de keuken. Niemand vraagt er nog om je vervoersbewijs, maar wel of je mayonaise bij je friet wilt. In het plafond zitten nog altijd drie originele dakramen, waar passagiers vroeger door naar buiten tuurden. Aan de achterzijde van de bus is een rechthoekige metalen aanbouw geplaatst, die dienstdoet als zitgedeelte. Hier staan een stuk of tien tafels – en de ramen zijn nagemaakte busramen.

Aan de voorzijde, waar klanten hun frietjes afhalen, is over de volledige breedte van de bus een smalle pui met afdak geplaatst. Die biedt bescherming tegen de regen, zodat je droog kunt staan terwijl je op je bestelling wacht. “Dat dak hebben we d‘r direct op gezet toen we ’t frietkot overnamen,” zegt Luc. “Het zitgedeelte stond er al. We hebben de buitenkant knalgeel geverfd in plaats van rood en verder hebben we dat kot gewoon zo gelaten zoals het was.”

In Aarschot kent iedereen dit frietkot.

Het resultaat mag er zijn: een frietkot dat zijn plaats in het straatbeeld voorgoed heeft veiliggesteld, nu het is erkend als monument. Tot opluchting van Luc en Marina, die nu min of meer de garantie hebben dat hun frietkot verkoopbaar blijft, voordat ze met pensioen gaan. Luc: “Vroeger liep je het risico dat de gemeente de vergunning zou intrekken en dat ze ’t kot gewoon gingen afbreken. Nu is dat niet meer mogelijk. Dat is een dikke plus voor een jong koppel, of wie dan ook, die het hier zou willen overnemen: ze weten nu dat ‘t kot hier levenslang kan blijven staan. Want stel u voor, ge doet hier een investering en binnen een jaar zeggen ze: Gij moet verhuizen of Gij moet weg. Dan zijn ze alles kwijt, hè! Maar daar hoeven ze nu niet meer bang voor te zijn.”

Een ander gevolg van de monumentenstatus is dat Luc en Marina niets meer aan de buitenkant mogen veranderen. Het interieur, daar kunnen ze nog mee doen wat ze willen, maar de buitenkant moet blijven zoals die is. Als er iets gerenoveerd moet worden, mogen ze dat niet zelf doen, maar moeten ze naar Onroerend Erfgoed bellen. Die sturen dan iemand die de klus komt klaren. Luc: “Iemand die de ene dag een kerk aan ‘t opknappen is en de andere dag een frietkot.”

Driesterrenrestaurant

Ook die andere parel van Aarschot – Frituur Bij Luc & An – mag op deze pelgrimstocht natuurlijk niet ontbreken. Het kot oogt vanaf de parkeerplaats niet direct als een driesterrenrestaurant, maar dat is nu precies wat het juist zo’n klassieker maakt. Van buiten is het bijna volledig bekleed met glimmend aluminium, alsof het een bouwkeet is in plaats van een van de grootste friettempels van Vlaanderen. Links aan de voorkant zit een brede luifel met een karakteristiek afhaalluik, waar je als een magneet naartoe wordt gezogen, zelfs als je net hebt gegeten.

Een klein trappetje in het midden brengt je naar binnen, rechtstreeks de frituurhemel in. Daar staan de tafeltjes gezellig dicht tegen elkaar aan, alsof je met z’n allen friet zit te eten in een treinwagon. Het draagt bij aan de huiselijke sfeer, waar Luc (58) of An (52) al snel langskomt voor een babbeltje. Ook zíj vormen een stel, ook híj heet Luc: het geheime recept van Aarschot is ontrafeld.

ā€˜Wij verkopen nog kwaliteit. Neem nu ons garnalenpakket: daar zitten allƩƩn grijze garnalen in, hĆØ, niet van die roze. Onze mayonaise? Zelfde verhaal: topkwaliteit’

Ook bij deze Luc – Luc De Ryck – zit het frituren in zijn bloed: behalve uitbater van een juweel van een frietkot is hij ook ambassadeur van de Vlaamse frietcultuur. Een foto van hem, waarop hij friet in een puntzak aan een klant overhandigt door het afhaalluik, hing op stations in heel Vlaanderen. Het verdwijnen van steeds meer frietkotten gaat hem aan het hart. “Steeds vaker wordt friet niet meer gebakken in een kot, maar in zo’n groot en ongezellig pand. Frietmagazijnen, noem ik ’t altijd. Alles draait daar om massa: meer, meer, meer, meer, meer. De menukaart puilt uit van ’t aanbod, maar ‘t wordt niet met liefde klaargemaakt. Ge voelt aan alles: da’s niet ambachtelijk.

Ze schudden één keer met die frieten en hup, ’t is klaar. Het moet allemaal rap-rap gaan en zo goedkoop mogelijk worden ingekocht. Dat heeft niks met kwaliteit te maken. Wij verkopen nog wel kwaliteit. Neem nu ons garnalenpakket: daar zitten alléén grijze garnalen in, hè, niet van die roze. Onze mayonaise? Zelfde verhaal: topkwaliteit. En dan heb ik het nog niet eens gehad over ‘t persoonlijk contact in die frietmagazijnen. Daar weet de klant niet eens wie er achter de toonbank staat. Bij ons gelukkig nog wel.”

Een trappetje leidt naar de frituurhemel.

Aarschot weet haar frietkotten gelukkig op waarde te schatten, concludeert hij. “Als ons ooit iets overkomt, of als er niemand is die de zaak verder wil zetten, dan moet dit kot blijven staan. Het is met goedkeuring van de gemeente als monument erkend. Ze hebben hun toestemming gegeven dat dit kot nooit meer mag verdwijnen, ook niet als ze de straat opnieuw willen herinrichten. Een stad die haar frietkotten beschermt: zó hoort het. Chapeau, Aarschot.”

Barakske als droom

Luc (67) en Marina (64) Vos, al 35 jaar lang de trotse uitbaters van Frituur Marina, bakten hun frietjes niet altijd in een omgebouwde lijnbus. Op haar achttiende leerde Marina de fijne kneepjes van het vak van haar zus, die haar eigen friettent had. In de weekenden sprong Marina bij en al snel raakte ook zij bevangen door het frituurvirus, vertelt ze met een glimlach: “Kort daarna zijn Luc en ik voor onszelf begonnen. We huurden een woning in Nieuwrode, slechts tien minuten van hier. Het was een grote snackbar, met 64 zitplaatsen. Daar hebben we tien jaar lang hard gewerkt. Maar omdat ik zelf uit Aarschot kom, wilden we terug naar hier. Onze droom was sowieso om in een barakske te staan, veel kleiner en gemoedelijker. Op een gegeven moment kwam dit barakske leeg te staan en kregen we de kans om ‘t over te nemen. En voilà, zo zijn we hier begonnen.”

Een feestje voor de smaakpapillen.

Elke vaste klant kennen ze bij naam. Een illustratief moment van deze vrijdagmiddag: een ouder echtpaar komt binnen en schuift aan, zonder hun bestelling door te geven. Marina weet genoeg: even later staan er twee cola’s op tafel, gevolgd door twee borden patat met gehaktballen in tomatensaus. “Het schoonste van dit werk vind ik het contact met de klanten. Ge hebt er bij die elke week langskomen, altijd op dezelfde dag. Sommigen kwamen hier al als klein manneke of madammeke een pak friet halen. Nu komen ze met hun eigen kinders. Zalig, toch?”

"’t Komt nooit tot ruzie!”

Al ruim 25 jaar staan Luc De Ryck (58) en An Vermeulen (52) schouder aan schouder in de keuken van Frituur Bij Luc & An, aan de Bekaflaan in Aarschot. Vooral voor Luc was het een droom om een eigen frietkot te beginnen. Hij werkte in de Renaultfabriek, zij had eveneens een baan in loondienst, maar in hun vrije uren stonden ze allebei met een schort aan frieten te scheppen in een friettent, om wat knaken bij te verdienen. Frituren zat toen al in hun vingers.

An: “Toen de Renaultfabriek haar deuren sloot, moest Luc op zoek naar ander werk. Iets later kondigden André en Maria, de vorige uitbaters, hun pensioen aan. Ze verkochten ‘t kot aan ons en zo zijn we er stillekes aan ingerold.” Al een kwart eeuw draaien ze als een geoliede machine: zij bakt de frieten voor, hij bakt ze af. “We zien elkaar de hele dag, maar ’t komt nooit tot ruzie!” An zegt het lachend over de band met haar man, met wie ze een perfect team vormt: als friet en mayonaise. 

Behalve dat Frituur Bij Luc & An bekendstaat om hun gezelligheid, kunnen wij uit ervaring zeggen dat hun frieten ook nog eens verrukkelijk smaken. Hun specialiteit – friet met op de ene helft stoofvlees en op de andere helft krabsalade – is een feestje voor je smaakpapillen.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Panorama thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Lifestyle
  • Marcel van den Bergh