SPORTCOLUMN: Clubliefde, échte clubliefde, is iets jaloersmakends
Iedere week schrijven onze Panorama-verslaggevers een column over wat hen opvalt in de sportwereld. Deze week: het voetbal uit je jeugd.
Edwin Struis
Noem me sentimenteel of overdreven nostalgisch, maar ik hield het amper droog toen ik onlangs enkele helden uit mijn jeugd begroette. Dat gebeurde in het kader van de jaarlijkse zogenoemde ‘oudeknarrenavond’, met het bijna gedemonteerde stadion zo’n beetje het enige dat nog herinnert aan HFC Haarlem. Ze waren uiteraard niet meer zo goed ter been als destijds, maar nog wel krasse tachtigers.
Het zijn namen die jou misschien niet zoveel zeggen, maar bij mij maken ze altijd nog emoties los. Mannen als Beer Wentink, Gerrit Peijs en Wijtse Couperus maken deel uit van mijn vroegste jeugdherinneringen. Als klein jongetje verdrong je je aan het hek langs de zijlijn om maar niets te hoeven missen van hun acties.
Als ‘Mister Haarlem’ Beer Wentink begin jaren zeventig de bal ontfutselde aan sterren als Johan Cruijff of Piet Keizer voelde je eens temeer een Roodblauwe Leeuw. De dag erop vertelde je op school trots wat er allemaal gebeurd was tijdens Haarlem-Ajax en erna wandelde je langs het huis van Beer op de Vergierdeweg. Als je je schroom overwon, belde je er aan, waarna je een praatje maakte met de held himself of met zijn vrouw Ans. Onvergetelijk.
Ook tijdens de knarrenavond vlogen de verhalen over tafel. Uit lang vervlogen tijden toen het voetbal nog echt leuk was om te volgen. Nu gaan de verhalen voornamelijk over geld of over spelers die om het half jaar van club wisselen, destijds vooral over teamgeest en camaraderie, over de trots dat ze in het eerste van HFC Haarlem mochten voetballen. Verhalen over het kampioenschap van de tweede divisie in 1967 toen trainer Piet Peeman het kampioensdiner verliet toen bleek dat er geen kaartje was met zijn naam erop. Of over het spookdoelpunt van De Graafschap in 1975 toen een bal via een reclamebord terug het veld in stuiterde en Sietze Veen voor de grap de bal nog even het doel inschoot. Doelpunt, oordeelde de scheidsrechter, waarna Haarlem-trainer Barry Hughes bijkans ontplofte. Aan zulke verhalen is het fijn laven, telkens weer.

Maar het hoogtepunt van de avond was het ‘optreden’ van Kristel, de jongste dochter van Piet Huijg, ook zo’n Haarlem-coryfee, die herinneringen ophaalde aan haar vader, wiens leven zo tragisch eindigde als gevolg van alzheimer. Terwijl ze liefdevol vertelde over haar vader, die af en toe in zijn rolstoel werd rondgereden door oud-voetballers zoals Gerrit Peijs, hield ik het niet droog. Dat het voetbal uit je jeugd nog zoveel losmaakt, herken jij dat een beetje of is het gezwets van een doorgedraaide nostalgicus?
Micha Jacobs
Ik zou het geen gezwets willen noemen, maar de Zwitserse arts die nostalgie ooit als psychiatrische ziekte bestempelde ongetwijfeld wel. Maar goed, dat ging over ‘ziekmakende heimwee’ waar Zwitserse huursoldaten die in de 17de eeuw meevochten tijdens de Dertigjarige Oorlog, aan leden. Ik neem aan dat jij zo oud nog niet bent.
Ik kan af en toe best jaloers zijn op mensen zoals jij die zo verankerd zijn met een stad en club. Als een eik die je met geen mogelijkheid van zijn plek krijgt. Hoe ouder hij wordt, hoe steviger hij in de grond staat. En hoe meer blaadjes hij verliest, hoe meer hij terugdenkt aan de parels van zijn stad. Aan wat ooit was. Nostalgie dus. Ik ben eerder het tegenovergestelde. Ik ben een kerstboom met een kluit die je overal kunt neerzetten. Een psycholoog zou zeggen dat ik een hechtingsprobleem heb, maar je zou het ook een makkelijke persoonlijkheid kunnen noemen. Zet me maar ergens neer en het is al snel goed. En aan omkijken doe ik niet zo snel, behalve als ik op de fiets zit.
Clubliefde, échte clubliefde, is iets jaloersmakends. Hoe ouder ik word, hoe meer ik erachter kom dat ik het eigenlijk niet ken. Mijn voorkeuren berusten op toeval, niet op zoiets als bloed of geboortegrond. Ik ben voor de ene (Feyenoord), omdat mijn broer voor de andere was (Ajax) en ik draag een meer dan grote sympathie voor Borussia Mönchengladbach, omdat dat de eerste club is waar mijn vader mij mee naartoe kwam. Maar daar houdt het ook mee op. Is het diepgewortelde liefde? Lig ik in foetushouding op de bank als er wordt verloren? Huil ik tranen van geluk als er wordt gewonnen? Ik ben bang van niet.

Ik zou willen dat ik in het rode gedeelte van Liverpool was geboren en op Anfield die aardbeving had gevoeld toen onlangs het kampioenschap werd bezegeld. Ik zou willen dat ik uit het blauw-zwarte deel van Milaan kwam en ontplofte na dat onwaarschijnlijke tweeluik tegen Barcelona (halve finale Champions League). Ik zou willen dat ik uit Bradford kwam, mijn club in de allerlaatste seconde van de competitie zag scoren, daardoor promoveerde naar het derde niveau in Engeland en ik als een dronken gnoe met duizenden anderen het veld bestormde. Ik zou willen dat ik als Ajax-suppor... nee, er zijn grenzen. Maar je snapt wat ik bedoel. Prijs je dus gelukkig met elke traan die je nog voor je club en je mensen kunt laten. Want zonder clubliefde en nostalgie zijn je herinneringen ten dode opgeschreven.
- NL Beeld / Pro Shots