/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F04%2FH9mip92rN4o8E21745571749.jpg)
Velen weten niet wat voor pittige jeugd Akkerman achter de rug heeft. Thuis en op school was hij onhoudbaar door z’n woedeaanvallen en driftbuien, waardoor hij als tiener uit huis werd geplaatst en in een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie terechtkwam. Daar ontwikkelde hij z’n sterke voorliefde voor muziek. Zijn turbulente jonge jaren voerden hem langs verschillende soorten hulpverlening. Sinds z’n dertiende heeft Akkerman eigenlijk niet meer thuis gewoond. Hij zegt daarover: “Ik heb in die periode veel meegemaakt, dingen die me hebben getekend voor het leven. Er waren specialisten die voorspelden dat ik nooit zelfstandig en zonder begeleiding zou kunnen wonen, maar ik had een andere route in m’n hoofd: door mijn interesse voor muziek kreeg ik het doel voor ogen om muzikant te worden.”
In zijn boek beschrijft Akkerman hoe dat muzikantenbestaan stap voor stap van de grond kwam. Hij kwam in een jongensbandje terecht, dat zich als DI-RECT razendsnel ontpopte tot een ongekend populaire rockband. De oprichting van DI-RECT, het opkomende succes, memorabele optredens, de eerste scheurtjes in de samenwerking en zijn keuze om uit de band te stappen: na jaren vol hits en klappers volgde Akkerman z’n hart richting een muziekstijl die dichter bij hem ligt. Hij stopte in 2009 als frontman van DI-RECT, maar kreeg nooit de kans om het ware verhaal achter z’n beslissing te vertellen. Nu wel.
In zijn onthullende boek doet de gelukkige componist/muzikant en vader van drie kids z’n aangrijpende levensverhaal. Een bonte verzameling vertellingen over jeugdproblematiek, woede, de weg naar onverwachte zelfstandigheid, succes, roem, list en bedrog, lastige keuzes, liefde, een veranderende muzieksmaak en innerlijke rust. Bij het schrijven van zijn boek heeft Akkerman niets of niemand gespaard. De lezer krijgt dus ook alles mee van z’n haat-liefde-verhouding met Spike, de streken die hem zijn geleverd door verschillende managers en z’n moeizame samenwerking met Dinand Woesthoff.

Natuurlijk komt er ook een flink stuk van Akkermans persoonlijke leven voorbij in het boek. De ontmoeting, het huwelijk en de scheiding van zijn Stephanie. De geboorte van z’n kinderen, z’n deelname aan diverse tv-programma’s en de invloed die cabaretier Harrie Jekkers op z’n leven heeft gehad. Die heeft overigens ook het voorwoord in het boek geschreven.
Misschien wel de meest opzienbarende wending krijgt het boek aan het einde. Akkerman zegt erover: “Op 23 juli dit jaar hoop ik 45 jaar te worden. Met dat getalletje is iets aan de hand. Ik denk namelijk al een flinke tijd dat ik maar 45 jaar zal worden, in m’n boek leg ik uit hoe dat zit.”
Nieuwsgierig geworden? Panorama mag exclusief een voorpublicatie uit het boek afdrukken. Er is gekozen voor delen van hoofdstukjes en korte alinea’s, die gezamenlijk een indruk geven van de turbulente jeugd van Akkerman én hoe muziek in z’n leven kwam. Uitgeverij Flinterhin hoopt natuurlijk dat je het boek daarna zult bestellen via hetboekvantim.nl. Je krijgt dan een gesigneerd exemplaar met een gratis boekenlegger met unieke foto’s die niet in het boek staan.

Rasechte Hagenees
Den Haag. De stad waar m’n wieg stond en de stad waar ik tot op de dag van vandaag nog steeds m’n dagelijkse leven doorbreng. Een stad met vele gezichten en waar ik als druk stadsjongetje de rust vond op het strand. Als klein kind zonder zwemdiploma vond ik het heerlijk om in die plassen water te spelen die de zee achterlaat op het strand. Toen ik wat ouder was, trotseerde ik graag de ruige golven van de Noordzee.
Mijn levensverhaal begint natuurlijk bij m’n ouders. M’n moeder Susan - haar roepnaam is Suus - is geen Haagse. Speciaal voor de liefde heeft ze haar Brabantse geboortegrond verruild voor de Haagse Duinen. M’n vader Wil - velen noemen hem Akkie - is wel een rasechte Hagenees, geboren en getogen in Moerwijk. Hij is enorm direct in z’n meningen en bewoordingen. Bovendien is hij een grappenmaker, ontzettend gevat en met woordspelingen enorm snel. Ze werden verliefd en trouwden in 1975. Met weinig budget huurden m’n ouders een bovenverdieping in de Edisonstraat. Niet veel later raakte m’n moeder in verwachting van m’n broer Bas. Hij kwam op 19 januari 1978 ter wereld met spina bifida aperta, ook wel open rug genoemd. Bas heeft geen gevoel in z’n onderlichaam waardoor hij gebonden is aan z’n rolstoel. Dik twee jaar later, op 23 juli 1980, kwam ik erbij.

Driftbuien op de basisschool
M’n eerste schooljaren waren vreselijk. Op de Montessori basisschool Valkenbos werden m’n driftbuien pas echt goed zichtbaar. Ik werd dan ook vaak de klas uit gestuurd. Soms werd ik in m’n arm geknepen en zo buiten het lokaal getrokken. Ik heb meer uren op de gang doorgebracht dan in de klas.
Ook ben ik eens van school weggelopen zonder dat de juf het wist. Het bleek dat ik meer dan een uur weg was geweest. Ik was op eigen houtje richting huis gelopen, waar m’n moeder toevallig en gelukkig thuis was. Zij heeft me weer terug naar school gebracht, waar ik een standje van de juf kreeg. Dat viel dan weer verkeerd bij m’n moeder, die me in bescherming wilde nemen en de juf erop wees dat ze niet eens had gemerkt dat ik al minstens een uur niet in de klas had gezeten.

Ik was een pain in the ass voor de juf. Nou was ik al geen spraakzaam type en m’n woordenschat was beperkt, maar door de angst raakte ik steeds meer naar binnen gekeerd. Zo creëerde ik m’n eigen veilige wereld. Om dit te maskeren, bedacht ik spelletjes voor mezelf, zowel binnen als buiten de school. Ik gaf in gedachten bijvoorbeeld punten aan bepaalde woorden die de juf zei. Buiten mocht ik niet over stoeptegels lopen waar kauwgom op zat. Zo probeerde ik met stukjes toneel m’n eenzaamheid en verdriet te verbergen.
Het grootste dieptepunt op basisschool Valkenbos voltrok zich op een zonnige middag. Tijdens de pauze speelde ik in de zandbak. We hadden daar twee soorten schepjes. De ene schep was groot, rood en had een steel en een handvat. Dit stuk speelgoed was zo dik, dat je er geen fatsoenlijke schep zand mee kon verplaatsen. Er was ook een kleinere handschep in een halfronde vorm; hiermee kon je een flinke schep zand nemen. Ik wilde de rode schep met steel graag ruilen tegen de handschep, die een klasgenootje in zijn handen had. Helaas ging hij niet in op mijn ruilvoorstel.
‘De bedoeling is nooit geweest om mijn broer echt te steken met dat keukenmes, maar toen m’n ouders het hoorden, gingen alle alarmbellen af’
Ik voelde van binnen woede in me opkomen: een onrustig gevoel in m’n buik dat al snel naar boven borrelde en een waas voor m’n ogen veroorzaakte. Ik gaf hem nog één kans deze ruil te accepteren. Nadat hij dit voorstel weer afwees, knapte er iets in mij. Zonder erbij na te denken, pakte ik een stoeptegel die net buiten de zandbak lag en parkeerde die met een flinke zwaai op z’n hoofd. Hij moest in een ambulance naar het ziekenhuis en bleek een zware hersenschudding te hebben. Voor basisschool Valkenbos was dit incident de druppel die de emmer deed overlopen. M’n ouders kregen te horen dat ze een andere school voor me moesten gaan zoeken…
Uit huis geplaatst
Na groep 8 van de basisschool ging ik naar de St. Paul mavo in de Haagse wijk Mariahoeve. Dit was een LOM-school. Er werd middelbaar speciaal onderwijs aangeboden voor jongeren met gedragsproblemen. Helaas ging het met m’n schoolcarrière op deze school snel bergafwaarts. Als ik erop terugkijk, lag ’m dat waarschijnlijk aan een ingewikkelde cocktail van moeilijke factoren.

Ik verkeerde in een leeftijdsfase waarin de verandering van jongetje naar puber aan de orde van de dag was. Onder invloed van veranderende hormonen zocht ik naar m’n identiteit in een klas vol alfamannetjes. Dat de school vol zat met leerlingen met gedragsproblemen, hielp me ook al niet bijster. M’n opvliegende karakter kon soms zorgen voor gevaarlijke, explosieve situaties. Eén keer heb ik flink gevochten op school en heb ik iemand op z’n rug en nek geslagen. De exacte aanleiding weet ik niet precies meer, maar ik werd wel vaak weggezet als een sulletje op basis van m’n kleding.
Halverwege het eerste schooljaar werden m’n driftbuien en uitspattingen heftiger. M’n moeder was jarenlang huisvrouw geweest om veel bij Bas en mij te kunnen zijn. Maar sinds ik naar de middelbare school ging en ik dus wat zelfstandiger werd geacht, begon ze met werken als oppasmoeder en schoonmaakster bij mensen thuis. Hierdoor waren m’n broer en ik na schooltijd vaak samen thuis. Dat zorgde voor felle ruzies tussen Bas en mij. Hij wist precies hoe hij me op de kast kon jagen, waarna ik als een tiran door het huis tierde. Soms belde de bovenbuurvrouw om te vragen of alles wel goed ging. Wij deden dan net of alles in orde was, terwijl de stukken uiteengespatte mandarijn nog van het raam naar beneden gleden, omdat we net daarvoor een voedselgevecht hadden gehad.

De situatie escaleerde toen ik achter m’n broer aan ging met een groot keukenmes in m’n hand. Wat de aanleiding daarvoor was geweest, dat weet ik niet meer, maar niets rechtvaardigt het natuurlijk om met een keukenmes achter mensen aan te gaan. De bedoeling is nooit geweest om hem echt te steken en dat is natuurlijk ook nooit gebeurd, maar toen m’n ouders dit hoorden, gingen alle alarmbellen af. Ik was twaalf jaar en de beslissing werd genomen om mij - voor de veiligheid van iedereen - uit huis te plaatsen. De voorgesprekken daarvoor hadden we al gevoerd en m’n ouders waren er bekend mee dat het op de middelbare school ook niet zo lekker ging. Eerder al had ik mezelf een bloedneus geslagen omdat ik een bepaalde rekensom niet kon maken; m’n driftbuien werden almaar erger. Met een zwarte benzinestift liep ik door het huis om muren en spullen te bekrassen. De thuissituatie was onhoudbaar geworden.
Observatie in het ziekenhuis
Of m’n moeder tranen in haar ogen had toen ze me wegbracht, dat weet ik niet. Ik kon dat niet zien, ze liep de gang door richting de uitgang nadat we afscheid hadden genomen. Dit zou m’n verblijf worden voor zeker vier maanden: De Dicke, een interne observatieafdeling van het Juliana Kinderziekenhuis. Een grote, dikke deur sloot mij af van de gewone wereld en hield mij op de gesloten afdeling die plek had voor twaalf kinderen tussen de zes en zestien jaar. Daar ging m’n moeder, door de voordeur naar buiten. Zo, die is weg, ging er door me heen. Ik voelde er niet zoveel emotie bij. Eerder was ik opgelucht dat ik thuis weg was. Weg uit het nest van spanningen en emoties dat het voor mij de laatste tijd was geworden.
‘Drummen kun je er zeker bij doen, Tim, zei de man van De Schuur. Maar ik denk echt dat jij goed bent in gitaarspelen’
Na een periode van bijna zes maanden op De Dicke, waarin allerlei testen, onderzoeken en gesprekken werden gehouden, kreeg ik de diagnose borderline. In een aparte ruimte werd me dit nieuws meegedeeld. Tegenover me zaten twee medewerkers van De Dicke. Eén van beiden was een psychiater, die me nauwkeurig uitlegde wat borderline precies inhoudt. Hij liet een nullijn zien en verklaarde dat de emoties van iemand met borderline zich dikwijls sterk boven of sterk onder die lijn bevinden.

Dus als iemand met borderline zich fijn voelt, dan voelt diegene zich ontzettend fijn en kan hij of zij de hele wereld aan. Maar bij een tegenslag verandert diegene meteen in een donderwolk. Medicatie zou mij helpen om die prikkels wat meer in balans te krijgen. Het advies vanuit de deskundigen van het Juliana Kinderziekenhuis was om mij over te plaatsen naar een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie waar ik in een leefgroep zou komen, waar ik m’n ontwikkeling verder zou kunnen voortzetten.

Verhuizen naar Curium
Half augustus 1993 kwam ik aan op het terrein van Curium in Oegstgeest, een plaats tussen Leiden en Lisse. Dit is een centrum dat diagnostiek en behandeling biedt aan kinderen en hun gezin bij psychiatrische stoornissen. In de praktijk komt het neer op een halfgesloten inrichting waar permanente opvang wordt geleverd.
Het eerste halfjaar mocht ik niet naar huis. Het opbouwen van meer vrijheid verliep in fasen. De eerste stap was een kort uitje met m’n ouders in de omgeving. Later werd dat uitgebouwd tot één dag naar huis en ’s avonds weer terug. Geleidelijk werden dat korte weekenden tot een volledig weekend naar huis. Op de vrijdagmiddag werd ik dan opgehaald door m’n ouders en verbleef ik het weekend in Den Haag. ‘s Zondags na het avondeten werd ik dan weer teruggebracht naar m’n unit. Eerst om de week en pas na lange tijd ieder weekend.

Op Curium ging ik naar de interne school die in hetzelfde gebouw was gevestigd als de receptie en kantoren. Het betrof een kleine klas met acht leerlingen. We kregen les van meester Djan, een kleine man van 1.67 m uit Suriname. Z’n rustige benadering en geduld hadden een positief effect op de klas, die vaak chaotisch was door de ADHD’ers en andere ongeleide projectielen.
Naast de algemene lessen kreeg ik ook privélessen van andere leerkrachten. Dit viel allemaal binnen de Educatieve Therapie, die ook wel E.T. werd genoemd. Berna was het hoofd van de E.T.. Ze had die speciaal opgericht onder de vlag van de Leo Kannerschool, die een eigen gebouw had op het Curium-terrein. Berna hield de schoolresultaten van alle leerlingen bij en om de zoveel tijd hadden we een gesprek over m’n ontwikkelingen. Ze was een doortastende vrouw die me voorhield: “Tim, je bent nooit te oud om te leren.” Haar motto zou de rest van m’n leven een belangrijke rol spelen. Ik heb dit credo zelf velen malen aan anderen doorgegeven.
Muziek ontdekt in De Schuur
Berna zag al snel dat m’n interesse in leren niet erg groot was en dat ik moeite had met autoriteit. Maar ze doorzag ook dat ik iets creatiefs in me had. Daarom stuurde ze me tweemaal per week naar De Schuur. Dit was een apart gebouw met meerdere lokalen. Twee daarvan waren voorzien van knutselspullen zoals figuurzagen, verfpotten en ezels. Ook stonden er twee van die draaischijven om te pottenbakken. Daarnaast waren er twee muzieklokalen. De eerste keer dat ik hier binnenliep, voelde ik een warme golf van blijdschap, interesse en enthousiasme over me heen komen.
Er stonden twee drumstellen opgesteld en aan de zijkant had je een metalen kast met gitaarversterkers en percussie-instrumenten. Aan de wand hingen diverse gitaren en basgitaren. Achterin stond een upright piano tegen de stenen muur. Op de vloer lagen Perzische kleden en het plafond was met eierdozen bekleed voor geluidsdemping en -isolatie. De combinatie van de stoffige kleden met het oude hout van de akoestische gitaren aan de muur gaven een aparte geur; het rook er wat muffig en stoffig.

De eigenaar en oprichter van De Schuur was Wil. Een man op leeftijd met wit haar en een grote snor. Hij leek wel wat op Geppetto van Pinokkio. Wil kwam met het voorstel om hier elke dinsdag drumles te volgen. Deze les zou worden verzorgd door Kees, een ielig mannetje van ergens in de veertig. Hij had zwart krullend haar en was lang van postuur. Kees werkte normaal gesproken in de technische dienst van De Schuur. Hij had een eigen ruimte, waar het nogal rommelig was. Overal lagen onderdelen en gereedschap. Op zijn bureau stond een soldeerapparaat, waarmee hij kapotte materialen kon repareren. Kees drumde al sinds zijn jeugd en wilde mij graag drumles geven.
Elke dinsdagochtend zat ik achter het zwarte Pearl-drumstel en Kees achter de sparkle gouden Premier. De vierkwartspartijen drumde ik gretig mee en om de vier maten kwam er een korte break. Soms alleen een dubbele slag op de snare. Soms een triool op de toms. Gaandeweg kreeg ik alles steeds meer onder de knie. Op een dag stelde Wil voor dat ik eens een gitaar zou proberen: “Ik denk dat dit instrument perfect bij je past.” Hij reikte me een Spaanse gitaar met nylon snaren aan. Ik schudde nee en gaf als eerste reactie dat ik me echt meer op het drummen wilde richten. Wil reageerde rustig: “Drummen kun je er zeker bij doen, Tim. Maar ik denk echt dat jij goed bent in gitaarspelen.” Hij stelde voor om de donderdagen voortaan in te vullen met gitaarles. Uiteraard ben ik Wil eeuwig dankbaar voor z’n doorzettingsvermogen, want aan hem heb ik nu m’n leven als muzikant te danken.
- ANP, NL Beeld, Privéarchief