MISDAADCOLUMN: Gepensioneerde politiemensen zijn goud waard
Elke week schrijft misdaadverslaggever Henk Strootman een column over wat hem opvalt in de crimewereld. Deze week: ex-rechercheurs kunnen weer gaan doen waar ze goed in zijn.
Het is opvallend hoe verschillend politiemensen tegen hun pensionering aankijken. De één kan niet wachten tot hij zijn vrijgekomen tijd kan vullen met vissen en klaverjassen, de ander solliciteert de volgende dag al naar een functie bij de vrijwillige politie. Vanuit mijn achtergrond bij de politie weet ik dat sommige dienders met het vak getrouwd zijn en er zelfs hun identiteit aan ontlenen. Dat zijn degenen die zich enigszins ontredderd voelen zonder het warme bad van de blauwe familie en die geen reünie of kaartavondje overslaan. Maar er is dus ook een categorie die de deur van het bureau met een knal achter zich dichtslaat. Dat zijn zeg maar de teleurgestelden. Dienders aan wie een bevordering voorbij is gegaan, met wie een beetje te veel is geschoven van de ene naar de andere afdeling of zij die om andere redenen op de organisatie zijn afgeknapt.
Oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw was het toonbeeld van iemand die tot aan zijn overlijden in 2020 altijd politieman is gebleven. Hij schreef boeken en bleef, een enkele keer in het kielzog van Peter R. de Vries, ijverig doorspeuren. Je kon Blaauw zelfs op 92-jarige leeftijd nog ’s nachts wakker maken voor een tip over de geruchtmakende Brekelsveldmoorden, een zaak uit 1962. Heel anders gingen bijvoorbeeld Blaauws Amsterdamse collega’s Cor Kok en Evert Jagerman om met hun pensionering. Ik heb de mannen, twee echte characters die zo ongeveer waren vergroeid met Mokum, ooit gevraagd of ze overwogen hun memoires uit te brengen. Nou, daar was geen sprake van. “Een boek?” zei Kok bij een van onze laatste ontmoetingen, “nee hoor, dit boek is gesloten. Weg is weg.”
Mijn vroegere baan bij de politie en huidige werk als misdaadverslaggever brengt met zich mee dat ik nog regelmatig politiemensen spreek. En éx-politiemensen, want veel mannen en vrouwen met wie ik heb gewerkt hebben de pet inmiddels door het pensioenspook aan de wilgen gehangen. Zo dronk ik onlangs koffie met oud-rechercheur H., echt een topper in zijn vak, die zonder omhaal vertelde in het beruchte zwarte gat te zijn gevallen. “Het ene moment ben je volop in de running en zit je tot je nek in de onderzoeken,” zei hij, “en dan is daar de dag dat je je spullen inlevert, wat handen schudt en naar buiten loopt. Je weet natuurlijk dat die dag eraan komt en toch grijpt het je naar de keel. Afgedankt is een groot woord, maar het komt wel in de buurt.”
Het is een klacht die ik vaker hoor bij oudgedienden: er gaat te veel kennis en ervaring verloren. Veel rechercheurs zijn wandelende vraagbaken, hebben grote dossierkennis en kennen hun pappenheimers in het milieu. Allemaal kwaliteiten waar hoogopgeleide zij-instromers niet aan kunnen tippen. “Ik was nog geen week met pensioen,” zei oud-recherchecoördinator A. me onlangs, “toen in mijn stadje Rotterdam de pleuris uitbrak. Een seriemoordenaar en nog wat andere grote zaken. Dan merk je dat het meteen begint te kriebelen. Maar ik ben niet meer nodig, het is niet anders.”
Maar voor de oud-dienders die het speuren missen en aan wie de vishengel of volkstuin niet besteed is, gloort er hoop. Er gaan steeds meer stemmen op om dit potentieel aan kennis en kunde toch op een of andere manier te benutten. Bijvoorbeeld door gepensioneerde rechercheurs actief – of als ‘tegendenkers’, die kritisch naar een onderzoek kijken – bij cold cases te betrekken. Animo is er genoeg, zo leerde ook een inventarisatie van Telegraaf-verslaggever Mick van Wely. Maar er zijn ook haken en ogen, bijvoorbeeld over geheimhouding en betaling. Gezien het grote aantal cold cases – naar schatting ruim 1700 – is het te hopen dat die plooien kunnen worden gladgestreken en tientallen ex-rechercheurs weer kunnen gaan doen waar ze goed in zijn.
- NL Beeld