/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2Fcore%2Fpanorama-fallback2.png)
‘Ik reed als een duivel’
Met mijn ouders kampeer ik 50 jaar geleden in het toenmalige Joegoslavië. Zondagmiddag 21 juli 1968 kom ik bij de tent terug met het nieuws, maar mijn vader gelooft me niet. Ik ruzie en stampvoet, want dit is een persoonlijke belediging. Bij de receptie heb ik het gezien. Iemand heeft met krijt op een schoolbord geschreven: ‘Jan Janssen Tour de France 1968’.
“Joh, welnee. Op dat bord staat toch niet dat ie gewonnen heeft? Die man kan niet tijdrijden,” zegt m’n vader pesterig. Een paar dagen daarvoor lazen we in De Telegraaf dat Janssen na de etappe naar Sallanches 16 seconden achterstand had op Herman van Springel. Op deze laatste dag is er een tijdrit van Melun naar het Bois de Vincennes bij Parijs (54,5 km). De Belg geldt in die discipline als de betere. En toch… het kan.
/%23source%2Fpanorama%2Fsite%2Fjan_janssen.jpg)
M’n vader – hij ruste in vrede – lacht me min of meer uit, waarop ik een tentstok onderuit schop want deze 14-jarige driftkikker heeft gewoon gelijk. Jan Janssen heeft die dag de tijdrit gewonnen met 54 seconden voorsprong op de Belg. Jan Janssen is de eerste Nederlandse Tourwinnaar.
De Professor
Jan Janssen, van 19 mei 1940, is dan al een jaar of vier mijn held. Zó anders is hij dan andere topsporters, met zijn gemoedelijke uitstraling en met de bril die hem de bijnaam ‘de Professor’ opleverde. Ik heb in die tijd ook een bril en op de lagere school had ik dezelfde bijnaam.
Aanvankelijk was hij vooral een vrij goede sprinter, later laat hij zien dat hij bijzonder diep kan gaan. Dat hij een allrounder is. Geen soepele pedaaltred, geen verwoestende demarrage; wel een vechter, een durver, een man die de wereld aankan omdat hij zijn zinnen erop heeft gezet. Hij is in staat alles uit zichzelf te halen, en dan nog even iets meer.
In 1964 wordt Jan Janssen, 24 jaar, – hij heeft al Parijs-Nice en de groene trui in de Tour gewonnen – wereldkampioen op de weg. Ik zit bij de radio – we hadden geen tv, maar ik betwijfel of er een uitzending was – en hoor de commentator brullen. “Daar stond ik, Jan uit Nootdorp,” zegt Janssen later. “Met die trui met al die kleuren. Adorni was tweede, Poulidor derde, illustere namen.’’
In de jaren daarna laat hij zien hoe veelzijdig hij is: in 1966 wordt hij tweede in de Tour achter Lucien Aimar. Drie keer, in 1964, 1965 en 1967, neemt hij de groene trui voor het puntenklassement mee naar huis. Zeven keer schrijft hij een Touretappe op zijn naam. In 1967 wint hij de Vuelta. In 1968 gaat hij nog maar voor één doel: de eindzege in de Tour. ‘De bebrilde Nootdorper’ is in de kracht van zijn leven en Eddy Merckx, 5 jaar jonger, zal pas in 1969 voor het eerst meedoen. De jonge Belg rijdt in andere koersen iedereen er al af. Op 3 september 1967 heeft hij bij het WK in Heerlen Janssen op de streep met 30 centimeter verschil verslagen, ‘een van de grootste tegenvallers in mijn carrière’.
In 1968 is het nu of nooit.
Valfréjus
Na die vakantie in Joegoslavië zie ik in de Cineac Reguliersbreestraat in Amsterdam – waar doorlopend journaals en nieuwsfilms worden vertoond – de later zo bekend geworden beelden: Jan komt over de meet op de Piste Municipale van Vincennes (‘la Cipale’). Geen kwijl uit de mond, of ander dramatisch vertoon van uitputting waar renners zich tegenwoordig toe verplicht voelen. Over de streep, hup, klaar, bovenlichaam wat hoger. Huilend gaat hij even later op de schouders, altijd met die zonnebril. Hij weet nauwelijks wat hem gebeurt, zijn emotie ziet er authentiek uit. In de decennia erna heb ik die iconische beelden vaak voorbij zien komen, ook die van Jan met zijn zwangere vrouw Cora en zijn 3-jarige dochtertje Karin tegen wie hij roept: “Papa heeft de Tour gewonnen!” Verward kijkt het meisje om zich heen.
Ja, dat dochtertje.
Haar ontmoet ik 48 jaar later, juni 2016, in het Franse Alpendorp Valfréjus waar zij chalets verhuurt. Karin Janssen Théolier is een knappe, elegante vrouw, in haar gezicht duidelijk een gelijkenis met vader Jan. Tegen mij en de andere journalisten – we zijn om heel andere redenen in de Alpen – zegt ze: “Welkom, loop maar door. En niet schrikken.”
Een paar keer heb ik het meegemaakt: je ontmoet iemand persoonlijk die je al tientallen jaren alleen van tv en kranten kent. Dat was bijzonder – maar niet te vergelijken met dit moment. Daar sta ik, tegenover de held van mijn vroegste jeugd: Jan Janssen, 76 jaar, met bril, licht glimlachend om mijn onthutsing.
Knoestige arbeider
Jan groeit op in Nootdorp, onder de rook van Den Haag, wat aan zijn accent goed te horen is. Het gezin met zeven kinderen heeft het niet breed. Na de lagere school volgt ‘de Professor’ op de ambachtsschool in Den Haag een opleiding tot machinebankwerker. “Dat diploma? Nooit iets mee gedaan.”
Hij werkt twee jaar bij een baas, maar zijn vader, loonwerker, is inmiddels een eigen bedrijf begonnen. “Hij wilde dat ik bij hem kwam werken, hij deed grondwerk voor bedrijven zoals de NAM. Putten graven, leidingen leggen, alles met de hand. Loodzwaar werk. Half zeven op, vijf uur thuis. Mijn vader was een harde man, een knoestige arbeider. Nooit heeft hij mijn broers en mij één compliment gegeven. Oh, wat was hij streng. Bij hem heb ik werken geleerd. Afzien. Onbewust heeft mijn vader me tot de wielrenner gemaakt die ik ben geworden. Nooit opgeven. Het competitieve had ik ook al in me: ik wilde altijd het eerst klaar zijn met de arbeid. Ik moest en zou de beste zijn. Altijd.”
Van zijn leraar biologie op de ambachtsschool, de heer Egberts, heeft Jan een racefiets overgenomen voor 110 gulden, een heel bedrag voor die tijd (eind jaren 50). Als aspirant wint Jan Janssen veel koersen en al gauw klimt hij op en doet hij mee op nationaal niveau. Hij stopt pas met werken bij z’n vader als hij 22 is. In 1961 en 1962 presteert hij met de nationale ploeg goed in de Tour de l’Avenir, de Ronde van de Toekomst. Dat is de Tour de France voor jonge amateurs, de aankomende generatie.
Onze landgenoot
Je zou denken: deze man zal wel genoeg hebben van zijn eigen verhalen over de jaren zestig, waar iedereen altijd naar vraagt. Maar nee, Jan Janssen weet bij de barbecue in Valfréjus van geen ophouden. Ik vraag hem naar Lucien Aimar. “Zo!” zegt hij. “Jij hebt je voorbereid.”
Helemaal niet. Zomer 1966 pakt Jan Janssen in de zestiende etappe naar Briançon de gele trui. Ik lees in Het Parool dat ‘onze landgenoot’ nu kansrijk is: favorieten Jacques Anquetil en Raymond Poulidor hebben fysieke problemen en Jans naaste concurrent Lucien Aimar, een jaar jonger dan Jan en op twee minuten afstand in het algemeen klassement, is geen bedreiging. Een dag later, 8 juli 1966, is de droom voorbij: Jan Janssen heeft in etappe 17, naar Turijn, de slag dramatisch gemist. Aimar pakt in een groep 3,5 minuut terug, neemt het geel over, anderhalve minuut voorsprong. Een ontluistering voor de Nederlander.
Jan Janssen, die bij elke ronde vergeet bbq-vlees op zijn bord te leggen: “De Fransen hebben me die dag in 1966 een kool gestoofd. Ik zat achterin het peloton te kletsen. Voorin is die groep met Aimar ervandoor gegaan, afgesproken werk. En wat denk je? Radio Tour de France was uitgevallen, dus de ploegleider kon me niet waarschuwen. Wat een toeval. Toen ik het hoorde hebben we de jacht ingezet, maar het was te laat. Ik had niet achterin dat peloton moeten zitten natuurlijk. En ik heb Aimar onderschat. Ik dacht: zo’n Aimar heb ik in elk been.”
De Fransman weet z’n voorsprong vast te houden, ook in de tijdrit op de laatste dag, als Janssen nog wel 25 seconden terugpakt. Hij wordt uiteindelijk tweede op 1,07 minuut, de eerste Nederlandse podiumplek ooit. “Ik zat er ook wel doorheen, hoor. Maar toen besefte ik: ik kan winnen. Nou wil ik weleens wat eten trouwens.”
Ik wil eigenlijk niet sentimenteel doen, maar na wat glazen rode wijn vertel ik Janssen hoe ik als jongetje in de jaren zestig met hem meeleefde. Dat hij mijn held was. Hoe ik hoorde over zijn zege, daar in Joego. Over mijn vader. Over de tentstok. Hij knikt. Hij glimlacht. Ik zie dat het hem goed doet. Ik zie zelfs dat hij een soort van aangedaan is, maar ach, zijn leven staat al 48 jaar in het teken van die sensationele zege in 1968. Hij zegt: “Ik was gewoon een Hollandse klojo.”
Zilvervloot
In 1962 ziet een Franse wielermakelaar Jan Janssen en onder anderen Henk Nijdam uitblinken in de Tour de l’Avenir. De Fransman komt in het najaar naar Nederland en legt vier renners een profcontract voor. Janssen: “Bij Pelforth, een grote ploeg. Ik was de enige die tekende. Het Frans kon ik niet lezen, maar ik zag een bedrag van 3000 par mois, per maand. Ik dacht: daar komt de Zilvervloot… Later bleken dat Belgische francs te zijn, 210 gulden. Maar ik heb nooit spijt gehad en de bedragen liepen al gauw hoger op.”
Zo is Jan Janssen in 1963 wielerprof (hij blijft bij Pelforth tot en met 1968). In de Tour wint hij meteen een etappe. Bij de ‘afzink’ (afdaling) van de Tourmalet in de Pyreneeën komt hij zwaar ten val en moet opgeven. “Een desillusie was dat. Mijn eergevoel was zó groot in die tijd.”
Na de grote successen van de jaren 1964 tot en met 1968 is het op bij Janssen. Jarenlang is hij dieper dan diep gegaan; Merckx rijdt in 1969 en 1970 in de Tour iedereen op 25 minuten, wat zou Janssen zich nog inspannen? Thuis in Putten zit zijn gezin met drie jonge kinderen, eigenlijk trekt zijn hart daarheen. In 1972 neem hij afscheid bij de Ronde van Kortenhoef. “Eerlijk gezegd, het wielrennen kwam me de strot uit.”
‘Geen warme vriend’
Het eten heeft Jan Janssen even stil kunnen krijgen, daar aan de dis bij dochter Karin. Voorzichtig vraag ik hem naar dopinggebruik. Daar deden ze niet aan destijds, zegt hij. Je ziet aan zijn reactie: hij is gewend dit onderwerp te mijden. “Ik heb nog vaak contact met de jongens van toen, nu oude mannen. Met de Nederlanders, maar ook met veel buitenlanders, zoals André Darrigade (89, won 22 Touretappes, red.) met wie ik af en toe nog bel. In de koers waren we rivalen, daarbuiten vrienden. Tommy Simpson… Ik heb gejankt die dag dat hij overleed. Ik won die etappe in 1967, niemand die dat nog weet.”
Ik wel: ik zag de rechtstreekse uitzending en stond bovenop de bank toen Janssen, verreweg de beste sprinter onder de klimmers, over de streep ging in Carpentras. Pas in de avond werd bekend dat de Brit Simpson was overleden.
Ik vraag naar zijn relatie met Eddy Merckx, de beste renner ooit, over wie hij opvallend weinig praat. “Geen warme vriend, zoals de meeste anderen. Ik heb nooit precies begrepen waarom niet, maar er stond een muur tussen ons in. We zeiden elkaar gedag, dat was het. Voor zijn ploeggenoten was hij wel heel goed en vriendschappelijk, hij heeft sommigen zelfs financieel bijgestaan. Ik denk weleens…die slimme Hollanders, daar kon hij misschien niet zo goed tegen.”
Hij vertelt over de gevreesde volksziekte waar hij in 2014 aan bleek te lijden. “Ik ben er weer helemaal bovenop, geen kanker meer in mijn lijf. Ik fiets geregeld een kilometer of 90 met oude kameraden. Nee, de Limburgse heuvels kom ik niet meer zo goed op, maar daar heb ik ook niet zoveel behoefte aan.”
Nieuwe carrière
In zijn leven als wielrenner heeft Jan Janssen goed verdiend, maar binnen is hij in 1972 niet. Wat moet hij gaan doen? In 1973 komt het goede idee vanzelf op hem af. Zijn laatste actieve jaar had hij voor het wielermerk Flandria gereden. Een commerciële man van die fabriek doet hem een voorstel: “Jan, jij gaat fietsen verkopen. Wij maken ze, jij zet je naam erop. Zo simpel is dat.”
Janssen bedenkt: misschien is het wat, de mensen krijgen steeds meer vrije tijd, en ik heb kijk op fietstechniek. Zo begint zijn nieuwe carrière, die wederom succesvol maar veelbewogen zal zijn. De samenwerking met Flandria loopt spaak, want de fabrikant is uit op geld verdienen en hecht niet erg aan kwaliteit. Jan Janssen wel, die gaat zelf onderdelen inkopen en assembleert de fietsen in een eigen werkplaats. De zaken gaan voor de wind, decennialang. In 1990 neemt Union het bedrijf en de naam over. “Contractueel lag vast dat ik er vijf jaar bij moest blijven. Dat werd een martelgang. In 1995 ben ik op de laatste dag zó weggelopen. Zonder afscheid te nemen.” In 1996 kopen zijn zoons Jan en Pierre de naam en de voorraad terug. Tot op de dag van vandaag runnen zij het bedrijf. Vader Jan is in ruste, al komt hij ‘nog elke dag tijd tekort’.
Bardot
De barbecue loopt ten einde. Jan Janssen vertelt hoe hij in 1965 met andere coryfeeën in het Lido in Parijs werd onthaald. “Op twee meter afstand zat Brigitte Bardot, je weet niet wat je overkomt als Hollandse klojo. In 2006 werd ik met Indurain, Hinault, Merckx en andere Tourwinnaars ontvangen door prins Felipe van Spanje, die nu koning is. Hij wist wie ik was.”
Natuurlijk, als wielrenner vroeg hij zich weleens af: wat ben ik aan het doen? Ik maak mezelf kapot. Ik kan niet meer. Toch was het een spectaculaire carrière – en een mooi leven dat niet alleen glans kreeg door zijn vrouw Cora met wie hij al bijna zestig jaar samen is, maar toch vooral door die onvergetelijke 21ste juli 1968. Vijftig jaar geleden.
Hij kijkt toe hoe zijn kleinkinderen en zijn dochter de tafel afruimen. “Die tijdrit heb ik alles geriskeerd. De laatste 5 kilometer reed ik als een duivel. Echt. Als een duivel.”